In de kast ligt een oproep voor vrijwilligers te wachten
In de kast ligt een nieuwsbrief van de kerk met een oproep die blijft haken. Een gemeentelid dat zich al jaren inzet voor vluchtelingen vraagt hulp. Er is behoefte aan taalvrijwilligers: mensen die asielzoekers die het Nederlands niet beheersen op een laagdrempelige manier terzijde willen staan. Je hoeft er geen opleiding voor te volgen en je kunt het in je eigen tijd doen. Een paar uur in de week, meer kost het niet. Wat let me?
Het belang van geven wordt je, zeker als je in een christelijk gezin opgroeit, met de paplepel ingegoten. Dat begint al jong. Zodra je meegaat naar de kerk krijg je een munt (of tegenwoordig: een collectebon) in je handen gedrukt, die je zelf in de collectezak mag doen. In mijn tijd namen we bovendien elke week zendingsgeld mee naar school. Voor de Surinamezending, als ik me goed herinner. Dat had iets heel gewichtigs: van huis gaan met contant geld op zak en zorgen dat het in het juiste potje belandt.
Geld geven is één, jezelf belangeloos inzetten voor andere mensen of voor een goed doel gaat nog een stapje verder. Ook daar kun je al heel jong mee beginnen. Als kind ging ik elke maand een keer op zaterdagmorgen met het zogenaamde zendingsbusje adressen van gemeenteleden langs. Dat deed je gewoon. Niemand die vroeg of je het leuk vond. Als ik er nu op terugkijk zaten er prettige en minder aangename kanten aan dat klusje. De snoepjes die je en passant toegestopt kreeg, waren natuurlijk mooi meegenomen. Tegelijk heeft met een collectebus in de hand bij mensen aankloppen ook iets ongemakkelijks. Dat was toen zo en dat is eigenlijk nooit veranderd. Om nog maar te zwijgen over de loslopende honden die je op je route kon verwachten. Zo’n drempel overwinnen, over je eigen schaduw heen springen en uit je comfortzone komen, dat is natuurlijk best leerzaam. Maar dat is achteraf praten.
Filantropisch
Voor heel veel Nederlanders geldt dat ze een filantropische instelling hebben. Volgens het in 2020 gepubliceerde onderzoek ”Geven in Nederland” geeft 80 procent van de huishoudens geld aan goede doelen.
Vrijwilligerswerk komt wat minder voor, maar het gaat toch nog om een indrukwekkende groep: 40 procent van de Nederlanders zet zich volgens dit onderzoek van het Centrum voor Filantropische Studies in voor een goed doel. Onder kerkelijk meelevende mensen is dat percentage nog een stuk hoger, blijkt uit een vorig jaar door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) uitgebracht rapport. Leden van de Protestantse Kerk in Nederland spannen de kroon: 69 procent van hen doet vrijwilligerswerk.
Waarom we dat massaal doen: giften geven en ons aanmelden als vrijwilliger? Dat is best een intrigerende vraag. Je zou het een invulling kunnen noemen van de Bijbelse opdracht om de naaste lief te hebben. Maar zou een schuldgevoel afkopen ook niet een onderliggende drijfveer kunnen zijn? Omdat wij hier in Nederland in weelde leven, terwijl er elders in de wereld mensen hongerlijden, in vluchtelingenkampen moeten wonen of geen geld hebben om hun kinderen naar school te sturen?
Hester van Herk, hoogleraar cross-cultural marketing research aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, schrijft in een artikel in het Vakblad Fondsenwerving dat het ook te maken heeft met wat voor soort mens je bent. Gevers hechten belang aan de waarde „universalisme”: ze hebben interesse in en waardering voor het welzijn van alle mensen en vinden het belangrijk dat iedereen gelijke kansen heeft. Niet-gevers zitten vaak in de hedonistische hoek. Ze vinden het belangrijk om zelf een plezierig leven te hebben en succesvol te zijn.
Urgentie
Terug naar de taalvrijwilliger. Wanneer blijft zo’n hulpvraag hangen? Dat zal enerzijds te maken met de urgentie van een taak en de affiniteit die je ermee hebt. Wat ook meespeelt is hoe zo’n verzoek je bereikt. Hoe dichterbij het komt, hoe meer je je voelt aangesproken. Vragen vrienden die worden uitgezonden naar een ver land je voor hun thuisfrontcommissie, dan leg je dat niet zomaar naast je neer. Als een speeltuin in een streekkrant een oproep voor nieuwe vrijwilligers plaatst, lees je daar haast gedachteloos overheen. Je bent niet persoonlijk benaderd en als je dan ook nog niet veel hebt met schommels en klimrekken…
Waarom ik dan toch nog geen mailtje heb gestuurd om me aan te melden? Tja. Het nut van deze vorm van vrijwilligerswerk staat niet ter discussie. Eerder het omgekeerde. Probeer je maar eens voor te stellen hoe het zou zijn om moederziel alleen in een land te belanden waar je de taal niet verstaat en de gebruiken niet kent. Wat zou je dan blij zijn met iemand die naar je omkijkt, die je wil helpen.
Het is niet dat ik denk dat ik het niet zou kunnen. Er tijd voor vrijmaken moet ook wel lukken, als je het gemiddelde dat het CBS noteert als een richtlijn beschouwt. Een vrijwilliger besteedt wekelijks 4,2 uur aan zijn onbezoldigde taak, staat in dat rapport. Een halve dag in de week, zo veel is dat nou ook weer niet. Alhoewel? Als het elke week terugkomt?
Wat bij het nadenken over zo’n mogelijke vrijwilligersbaan een rol speelt is dat er zo veel te doen is. Wat moet je kiezen? Wie tijd overheeft kan ook in een hospice gaan werken of gastvrouw in een ziekenhuis worden, kinderen die in het nauw zitten opvangen, gaan helpen bij een sportvereniging of de kinderclub van de kerk. Of je kunt je aanmelden bij het Rode Kruis of EHBO’er worden. Al die mogelijkheden, dat werkt verlammend.
Moestuin
Bovendien liggen activiteiten soms nogal in elkaars verlengde. Om bij het voorbeeld van de taalvrijwilliger te blijven: zo’n taak spreekt je aan als je het belangrijk vindt dat de mensen die in één land wonen elkaar kunnen verstaan. Maar dan komt opeens de gedachte naar boven dat het ook nuttig en nodig is om je in te zetten voor mensen die in Nederland geboren en getogen zijn maar die na vele jaren onderwijs toch niet kunnen lezen en schrijven. Maar je zou natuurlijk ook kranten of boeken in kunnen gaan spreken voor mensen met een visuele handicap. Enzovoort.
Het punt is: hoe weet je wat je ligt? Iets doen wat in het verlengde ligt van je werk ligt voor de hand, maar het is misschien wel veel beter om juist iets heel anders op te pakken. Als je elke dag achter een beeldscherm zit, is het wellicht juist prettig om vrijwilliger te worden in een moestuin voor de Voedselbank.
Vanouds was jezelf inzetten voor een ander meer iets wat je deed als het op je pad kwam, stel ik me voor. Denk bijvoorbeeld aan het naoberschap, waarbij buren elkaar terzijde stonden bij ziekte en sterven. Of dat soort hulp bijdroeg aan je eigen ontplooiing en of het bij je interesses paste: dat was totaal niet aan de orde.
Toewijding
Misschien is de grootste drempel om in actie te komen wel dat vrijwilligerswerk iets van jezelf vraagt. Een gift overmaken is snel gedaan. Je aanmelden als vrijwilliger vraagt tijd en toewijding. Dat kost je wat. Daar moet je wel toe bereid zijn.
Eerdere ervaringen kleuren daarbij de verwachtingen rond een nieuw vrijwilligersbaantje. Als je bijvoorbeeld hebt meegemaakt hoe lastig het is om een eenmaal opgevatte taak weer neer te leggen, begin je er een volgende keer niet meer zo onbekommerd aan.
Zelf bleef ik achteraf gezien veel te lang hangen in de redactie van een periodiek van een goed doel. Dat valt de betreffende organisatie niet zozeer te verwijten, al herinner ik me ook geen evaluatiegesprekken waarin zo’n punt aan de orde had kunnen komen. Het lag vooral aan mezelf. In een omgeving vol enthousiaste mensen is het onderwerp stoppen op tafel leggen al heel wat. Daar een harde datum aan verbinden gaat nog weer een stap verder. Misschien acht je jezelf op een gegeven moment trouwens ook wel onmisbaar of in ieder geval moeilijk vervangbaar.
Maar als vrijwilliger actief zijn levert je ook veel op. Voldoening en nieuwe contacten, bijvoorbeeld. En: een goed gevoel. Volgens het CBS maakt vrijwilligerswerk gelukkig. Van de groep die zich belangeloos voor een organisatie inzet zegt 91 procent gelukkig te zijn. Bij mensen die geen vrijwilligerswerk doen ligt dat percentage op 85 procent.
Dus: wat let me?