Een leven van varen en visssen
Cecilio Thodé, indiaan van afkomst, verlaat als jonge jongen zijn geboorteeiland Bonaire. Armoede drijft hem naar Curaçao, waar hij tijdens de Tweede Wereldoorlog als matroos op tankers vaart. Later onderhoudt hij zijn gezin als lijnvisser. „Als mensen mij de hoge zee op zagen roeien, zag je hen denken: Die komt nooit meer terug.”
Zijn huisje staat in Playa Grandi, een buurtschap op een halfuur rijden van hoofdstad Kralendijk. Als iets zó ver weg is zegt men in het Papiaments ”Tras di lomba di Dios”, achter de rug van God. Thuis heeft Thodé geen telefoon, afspreken gaat via een dochter. Het indianenhoofd aan zijn gevel is kenmerkend voor Bonairianen van indiaanse komaf. Na lang roepen komt de 93-jarige bewoner zijn huis uit, een stok in de hand. Hij hijst nog zijn te ruime broek op en haalt dan het hangslot van het hek. Een korte, magere gestalte, gebruind door de tropen, zegt luid en duidelijk: „Thodé is de naam!” Hij neemt plaats op zijn praatstoel. „Natuurlijk spreek ik Nederlands, ik ben naar school geweest hoor!” Intussen spelen zijn vingers met een witte doordrukstrip. „Paracetamol meneer. Mijn benen doen zeer. Ze droegen me mijn hele leven.” Eén oog is blind en de oren laten het bijna helemaal afweten. En zonder kunstgebit praat het net zo makkelijk!
Verdronken
Domingo Desilos Thodé, beter bekend als Cecilio, wordt op 20 december 1927 te Noord di Salinja geboren. In dit dorp, iets boven Kralendijk, wonen van oudsher indianen, veel mensen zijn er familie van elkaar. Cecilio’s vader Martinus onderhoudt een pendeldienst voor vracht- en personenvervoer tussen Bonaire en Curaçao. „Toen ik zes maanden oud was, is zijn zeilboot vergaan. Ook de drie andere opvarenden verdronken, onder wie mijn vaders broer.” Moeder Clara Thodé-Thodé –ook haar meisjesnaam is Thodé– blijft met vier kleine kinderen achter. Ze houdt zich in tijden zonder sociale zekerheid in leven met het branden van houtskool. Als de indiaanse hertrouwt is Cecilio drie jaar. Zijn stiefvader, Olivero Coffie, is Bonairiaan van Afro-Caraïbische afkomst. Samen krijgen ze nog acht kinderen.
Kerkstrijd
Het samengestelde gezin groeit op in Playa Grandi, op een terrein dat eigendom is van de protestantse familie Lodewijk Neuman. Kerkelijk gezien zijn het roerige tijden. „In 1934 scheidde een groep zich af van de Rooms-Katholieke Kerk. Ons hele buurtje werd protestants. Ik zie mezelf nog als 6-jarige sjouwen met stenen voor de bouw van onze eigen protestantse kerk. Mijn latere schoonvader hoorde bij de leiders van die groep.”
Cecilio is nog rooms-katholiek gedoopt, zes jaar lang gaat hij naar de katholieke school en krijgt er les van nonnen. „Daarna ging ik nog twee jaar naar de openbare school in de hoofdstad Karelendijk. Mijn ouders wilden hun kinderen dan niet meer op een roomse school. Ik ging in de kost bij familie, het was te ver om elke dag heen en weer naar huis te lopen. Op school mocht je geen Papiaments praten, alleen Nederlands. Dat kwam van pas toen ik op Curaçao onder Nederlandse kapiteins ging werken.”
Tweede Wereldoorlog
In de eerste helft van de twintigste eeuw is er op Bonaire weinig werk. Veel jongens en mannen vertrekken naar de VS of naar Aruba en Curaçao, waar Esso en Shell grote olieraffinaderijen bouwen. Als 14-jarige treedt Thodé in dienst van de Curaçaose Scheepvaart Maatschappij (CSM). Deze rederij vaart ruwe olie uit de ondiepe baai van Maracaibo in Venezuela naar Shell op Curaçao. Tijdens de Tweede Wereldoorlog draait die raffinaderij op maximale capaciteit om geallieerde legers van voldoende benzine, diesel en vliegtuigbrandstof te voorzien. De eerste tanker waarop Thodé aanmonstert is de in 1924 in Engeland gebouwde Conchita, geregistreerd in Willemstad. Het is er een uit een serie van 33 ondiepe tweemotorige schepen. De CSM zet ze vooral in op werk voor Shell. Thodé: „Ik pendelde vooral heen en weer tussen Curaçao en Venezuela, maar kwam ook wel in Oranjestad op Aruba of in havens in Jamaica en Colombia.” Na de Conchita vaart hij nog op diverse andere tankers, allemaal uit dezelfde serie. Thodé heeft het niet breed: „Het was werken onder moeilijke omstandigheden, die boordevol geladen ondiepe tankers vaarden moeizaam, het was snikheet, je had geen airco.”
Alleen al in de jaren 1940-1945 varen er bijna 300 Bonairianen ten minste zes maanden op koopvaardijschepen. Velen worden getroffen door Duitse U-boten of mijnen en vinden een zeemansgraf. Op de boulevard van Kralendijk staat een monument voor deze oorlogsslachtoffers. Thodé overleeft de oorlogsjaren.
Naar Nederland
Eens komt hij in Nederland, bij scheepswerf Gelria in Nijmegen. „Met de Julieta, voor reparatie.” Die tocht herinnert Thodé zich nog goed. De heenreis, door een orkaan in de Golf van Biskaje, duurt 28 dagen. „Daar in Nijmegen werd ik 21 en meerderjarig, maar ik voelde me kind, verlangend naar huis.” De terugreis gaat met achttien dagen een stuk sneller en gemakkelijker. „Meestal staan de kapitein of de stuurman op de brug, maar ik mocht als klein mannetje op houten slippers ook zelf aan het roer. De andere bemanningsleden, meest Chinezen, keken er raar van op, daar in het drukke Kanaal.” Thodé heeft tijdens het wisselen van schip verlof, dan bezoekt hij zijn familie op Bonaire. Het leven aan boord wordt in de loop der jaren wel beter: „Later voer ik ook op de Gastrana, een grote tweemaster met twee dekken. Het grootste schip waar ik ooit op werkte was de tanker Gemma. Daarmee kwam ik zelfs in de Peruaanse hoofdstad Lima.”
Jenever
Thodé begint zijn maritieme carrière als matroos, klimt op tot eerste matroos en eindigt als kwartiermeester, een rang van onderofficier in de koopvaardij met de laagste graad. Als kind van de Caraïbische regio is hij liefhebber van rum. Hij hoort het de Nederlandse kapitein nog zeggen: „Thodé, wil je nog een borreltje?” Helaas is er aan boord van zijn schepen alleen maar „zeer oude jenever.”
In 1958, als hij 30 jaar oud is, trouwt hij Amelia Coffie, de dochter van Balthasar Coffie, een van de stichters van de protestantse kerk van Rincón. Tijdens een eerder verlof koopt hij al een huis. Thodé besluit na zijn trouwen te stoppen met varen. Als zijn kapitein vraagt waarom hij weer op de wal wil wonen, grapt Thodé: „Ik drink liever rum, daar is genoeg van op de wal. Ik ben helemaal klaar met die zeer oude jenever!” Hij wordt visserman.
Vissen
Met zijn roeiboot trekt hij de vaak ruige zee op, een lijn met haken achter zich, met daaraan moten tonijn als aas. „Met één tonijn vang je makkelijk drie mulato’s, drie dorades, drie yellowtails en één barracuda. Tijdens het van boord halen van de vangst vroegen mensen me vaak: „Hé kleine, hoe komt het dat jij zo veel vis vangt?” Ik antwoordde dan: „God zegent mij, God laat mij al die vissen vangen.””
Zijn bootje gaat van de hoogste golftoppen de diepste afgronden in, de zee rond Bonaire is niet zonder gevaar. „Al vissend dacht ik steeds: God zal me bewaren.” In 1963 verdrinkt zijn broer Alfonso Ligorio, –Goy– tijdens het vissen.
Thuis maakt het gezin de vis schoon voor verkoop langs de deuren. Hoe groter de vangst, hoe meer er wordt gepekeld en gedroogd voor verkoop verderop in Rincón en zelfs in Kralendijk. „Op een dag liep ik met 48 kilo gezouten vis op mijn rug. Vraagt er iemand: „Hoe speel jij dat klaar als klein mannetje?” Ik antwoordde dan: „God heeft mij geholpen.””
Het roeien is zwaar, maar op een zeker moment komen er buitenboordmotoren. „De eerste die ik aanschafte, kostte 900 gulden en was 3 pk, de tweede 5 pk, daarna werd het er eentje van 15 pk.” Als Thodé zestig jaar is, stopt hij met werken. „Toen kreeg ik 30 gulden per maand overheidspensioen.”
Zelf bidden
Cecilio en Amelia Thodé-Coffie krijgen samen acht kinderen. Na de geboorte van een tweeling verhuist het gezin naar een groter huisje. Als buren vragen wanneer meneer pastoor komt om het huis te zegenen, zegt Thodé: „Wij zijn protestants, wij kunnen zelf wel bidden, daar hebben we geen pastoor voor nodig.” Na een huwelijk van 58 jaar overlijdt echtgenote Amelia. Alle acht kinderen wonen dan nog op Bonaire. Als Thodé 90 jaar wordt, houdt de protestantse kerk van Rincón een dankdienst. De meer dan honderd aanwezigen passen niet in het bescheiden kerkje, een partytent buiten biedt uitkomst. De preek gaat over Psalm 90, over de eindigheid van de mens en de nietigheid tegenover de eeuwigheid en de macht van God, en dat de mensheid van generatie op generatie gaat. „Zeventig jaar duren onze dagen, of tachtig als we zeer sterk zijn.” Op verzoek van de 90-jarige zingen de aanwezigen ”Konta bendishonnan di Bo Dios”, in het Nederlands bekend als ”Tel uw zegeningen een voor een”.