Column (André van ’t Hof): Geschiedenis
In april en mei staan er in veel kranten verhalen over de oorlog. Verzetsstrijders die anoniem waren, worden alsnog genoemd en geroemd.
Vanuit oude archieven worden geschiedenissen onder het stof vandaan gehaald. En vaak lees je dan dat kinderen niet wisten dat vader of moeder zo veel had meegemaakt. Maar ook dat na even doorvragen het wel gevoeld werd dat er iets van angst en verdriet heerste in huis. Vaak het duidelijkst rond de meidagen.
Ooit mocht ik twee mensen interviewen die in Rotterdam de oorlog hadden meegemaakt. Ze waren net dertig toen de oorlog uitbrak en ze de stad zagen branden.
Ze trouwden in die oorlogsjaren. De kerken trokken gescheiden op. Dat betekende dat de bruid opnieuw belijdenis moest doen met de daarbijbehorende catechisatie. Ook als de stad in brand staat, blijven de kerkelijke regels immers gelden?
In het interview stelde ik vragen over de angst die ze gekend hadden. De vrouw zei dat er eens geschoten werd op de brug waar ze overheen moest. En dat ze hard naar huis was gehold. Ze vertelde niet over de doden die ze toen zag liggen of over de gestorvenen in de Hongerwinter. En ook niet of ze die beelden nog steeds bij zich droeg. Of over haar angst of haar man nog wel thuis zou komen na zijn tewerkstelling in Duitsland.
De man vertelde over die reis naar Duitsland in 1944. Hij wist exact de plaatsen te noemen waarlangs zijn reis verliep. Ik weet nog dat een gedeelte van zijn tocht per schip ging. Ik herinner me ook nog dat hij het had over de plaatsen Utrecht en Kampen. En dat het van daaruit richting Duitsland ging. Wat niet werd verteld, was of hij huilen moest om zijn vrouw en kleine jongen thuis. Ook niet over de angsten die er geweest moeten zijn toen hij werkte in Duitsland.
Pas nu ga ik me meer en meer afvragen wat deze belevenissen met dit gezin en uiteindelijk met het nageslacht hebben gedaan. Bepaalt je familiegeschiedenis niet veel van wie je bent en hoe je denkt? Wat zou ik die twee mensen nog graag veel meer willen vragen. Want ook in mij zit vast nog een stukje van die familiegeschiedenis opgeslagen.
Toen ik het interview deed, was ik nog maar tien jaar. De vrijheid was veertig jaar oud. Mijn moeder bediende de knoppen van de cassetterecorder en mijn mede-interviewer is nu mijn zwager. De laatste zinnen die we ingestudeerd hadden, waren:
„Opa en oma, hartelijk bedankt voor dit gesprek.”