Arbeiderskinderen geremd door stigma
Arbeiderskinderen blijken geremd te worden door het stigma van hun afkomst. Dit ondanks verbeterde resultaten van het onderwijs.
Dat blijkt begin november 1954 uit onderzoek van het Nutsseminarium voor Pedagogiek in Leiden. Het beeld dat de onderzoekers schetsen van de omstandigheden waaronder de kinderen opgroeien, is niet opwekkend.
De wetenschappers onderzochten een school in Leiden. De kinderen komen uit gezinnen die „zich met moeite en zorg dag in dag uit door de niet-aflatende materiële en ook geestelijke levensmoeilijkheden heen moeten worstelen.”
Het bestaan van de mensen kenschetsen de onderzoekers als „dof en uitzichtloos.” De gezinnen zijn groot, de huizen klein en van slechte kwaliteit.
’s Zomers gaan de gezinnen niet met vakantie. Soms gaan ze naar een familielid of een vakantiekamp. Tweederde van hen is niet in het bezit van prentenboeken en speelgoed. Dat vinden de ouders te duur.
In het onderzoek doen de wetenschappers aanbevelingen voor het onderwijs. Leerkrachten moeten proberen de agressieve houding en de negatieve verwachtingen van de kinderen op vertrouwenwekkende wijze te overwinnen. Het zittenblijven moet worden afgeschaft en er moeten andere leervormen en nieuwe leermiddelen komen.
Veel aandacht moeten de leerkrachten besteden aan taalbeheersing. De kinderen moeten verder geregeld schoolmaaltijden krijgen, waarbij ze leren de buiten hun milieu gangbare gedragsregels te hanteren.
Volgens de wetenschappers is er nog veel inzet nodig om de arbeidersklasse volledig te laten integreren met de rest van de samenleving.