Hoge Raad handhaaft veroordeling arts wegens moord
Euthanasie of toch moord? Dat was tot nog toe de vraag in de zaak van de Amsterdamse huisarts Wilfred van O. (Oijen). De Hoge Raad in Den Haag gaf dinsdag als hoogste rechtscollege het finale antwoord: Van O. heeft zich schuldig gemaakt aan moord, toen hij in februari 1997 het leven van een terminale bejaarde vrouw beëindigde.
Daarmee blijft het oordeel van het gerechtshof in Amsterdam van kracht. In juni 2003 stelde het hof vast dat het handelen van de 56–jarige Van O. niet als euthanasie kon worden bestempeld, aangezien de vrouw niet zelf om de levensbeëindiging vroeg en ook niet ondraaglijk leed. Het hof, en nu dus ook de Hoge Raad, stellen vast dat de actie van Van O. juridisch alleen maar kan worden bestempeld als moord.
Het gerechtshof tekende daarbij aan dat de kwalificatie ’moord’ niet in overeenstemming is met het daaraan in het algemeen verbonden maatschappelijke gevoel, maar dat het in deze zaak een juridisch–technische term betreft, „waaraan niet te ontkomen valt door de wijze waarop de wetgever de toetsing van gevallen als deze heeft gewenst."
Het hof legde een week voorwaardelijke celstraf op, waarbij de constatering van de rechtbank werd overgenomen, dat de arts naar eer en geweten had gehandeld. Hij kreeg de straf wegens moord en het onjuist invullen van de overlijdensverklaring. Hij gaf ten onrechte een natuurlijke doodsoorzaak op.
Van O. werd bekend door de IKON–documentarie Dood op verzoek. De documentaire baarde internationaal opzien. In 1997 kwam hij op een heel andere manier in het nieuws. De huisarts werd beschuldigd van moord.
De arts had het leven beëindigd van een 85–jarige vrouw, die op haar sterfdag in haar eigen ontlasting en met stinkende wonden in bed lag. Volgens de huisarts zou zelfs het wassen van de vrouw tot haar dood hebben geleid. Op verzoek van de dochters van de vrouw, beëindigde Van O. haar leven op een humane manier, met behulp van het spierverslappende middel allofirine.
De Hoge Raad handhaafde het vonnis van het gerechtshof, omdat de huisarts zich volgens de raad ten onrechte heeft beroepen op een noodsituatie. De vrouw lag weliswaar in coma, maar haar lijden was niet ondraaglijk. „Er waren niet zulke diepgaande omstandigheden dat de arts zich kon beroepen op noodtoestand", aldus de Hoge Raad.
Van O. reageerde verbitterd op het vonnis. „Juristen gaan op de stoel van de arts zitten, dat is een ramp voor de beroepsgroep, en nog veel belangrijker, voor de patiënten", liet hij weten vanuit zijn praktijk in Amsterdam. De huisarts vocht eerdere veroordelingen aan tot bij het hoogste rechtscollege van Nederland, omdat hij vindt dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan moord, maar dat hij heeft gehandeld in een noodsituatie. „Met deze uitspraak wordt de actieruimte voor de arts verder ingeperkt. Een coma met zulke omstandigheden is kennelijk geen lijden, als je de juristen mag geloven."
De KNMG (belangenorganisatie van artsen) en de NVVE, de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde spraken ook hun teleurstelling uit over de beslissing van de Hoge Raad. De KNMG herhaalde een pleidooi voor een heldere medische meldingsprocedure voor euthanasie zonder verzoek.
Naar schatting beëindigen artsen jaarlijks het leven van ongeveer negenhonderd mensen, zonder daar een uitdrukkelijk verzoek te hebben gekregen van die personen. Dit wordt bijna nooit gemeld, omdat de artsen naar nu blijkt terecht de juridische consequenties vrezen.
Het Openbaar Ministerie toonde zich tevreden met de uitspraak van de Hoge Raad.