Jezus dierbaar
Mattheüs 26:6,7
„Als nu Jezus te Bethanië was, ten huize van Simon de melaatse, kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat.”
Tot Zijn vrienden gaat Jezus in, en in het gezelschap van zulke gelovige zondaars werd Hij gezalfd, toen Hij met Zijn discipelen aan tafel zat. Maria wil met deze zalf Jezus verkwikken naar de gewoonte der ouden, waarop David zinspeelt als hij zegt: „Gij maakt mijn hoofd vet met olie” (Psalm 23).
Wij laten ons echter niet in om de oorzaak van deze gewoonte te onderzoeken, maar willen liever letten op Maria’s zalige gemoedsgestalte, tot onze navolging.
Hierbij merken wij op: Maria komt tot Jezus. Nadat zij die fles met kostbare zalf gebroken heeft, giet zij die uit op Zijn hoofd, zodat die neervloeit als de balsem Aärons tot in de zoom van Zijn klederen, ja tot Zijn voeten, die Maria daarom met het haar van haar hoofd afdroogt. Geen wonder, dat Maria dat doet, want zij erkent Jezus voor haar God en Heiland. Zij had Hem voor haar beste deel uitverkoren. Zij had bij de opwekking van haar broeder in Hem de heerlijkheid Gods gezien. Daarom wil zij Hem nu ook eren en verheerlijken. Zij wil de liefde van haar Meester beantwoorden. Daarom brengt zij het beste wat zij heeft.
De gelovige is Jezus dierbaar. Daarom zegt de Schrift: „U dan, die gelooft, is Hij dierbaar” (1 Petrus 2:7). Bij diegenen bij wie Jezus dierbaar geworden is, voor die is heel de wereld niets meer waard.
David Bruinings,
predikant te Amsterdam
(”De Leeuw uit de stam van Juda”, 1755)