Wanneer noemen we in de kerk de namen van de overledenen?
Oudejaarsdienst en het herdenken van overleden gemeenteleden: die twee horen bij elkaar. Tenminste, zo was het lang binnen de gereformeerde gezindte. Tamelijk nieuw is de ontwikkeling dat de lijst met namen op eeuwigheidszondag klinkt. Als gevolg van een toenemende aandacht voor het kerkelijk jaar.
Het is altijd een bijzonder moment tijdens een toch al emotioneel geladen dienst. De gemeente is nog één keer bijeen in de kerk, voordat de drempel naar het nieuwe jaar genomen wordt. Buiten klinkt geregeld het geknal van vroegtijdig afgestoken vuurwerk. Binnen staat Psalm 90 centraal: „Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen.”
Waar normaal gesproken na de preek en het dankgebed de slotpsalm klinkt, is er nu ruimte voor een plechtig moment. De gemeenteleden gaan staan, waarna de predikant aankondigt dat „we hen gedenken die ons het achterliggende jaar door de dood zijn ontvallen.” Vervolgens klinken hun namen. Zij overleed in januari, 86 jaar oud. Hij stierf in maart, op 65-jarige leeftijd. En dan dat kind van 3 –het drama komt weer even boven–, dat in mei begraven moest worden.
Na de laatste naam citeert de predikant uit 1 Petrus 1: „Alle vlees is als gras.” En ook: „Maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid.” De gemeente stemt in met de psalm over ónze vergankelijkheid en Góds trouw: Psalm 103 vers 8 en 9. Onder de indruk verlaten de gemeenteleden het kerkgebouw.
Zo gebeurt het –met allerlei varianten– in tal van gemeenten in kerkelijk Nederland. Al jaren. Toch zijn er steeds meer gemeenten – onder andere binnen de kring van de Gereformeerde Bond (GB) in de Protestantse Kerk in Nederland en in de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) – waar het moment van het herdenken van de overledenen niet meer in de oudejaarsdienst plaatsvindt. Dat gebeurt namelijk al eerder, op de laatste zondag vóór advent, ook wel aangeduid als eeuwigheidszondag. Dit jaar dus op 22 november.
In een vergelijkbaar plechtig moment worden dán de namen voorgelezen van de leden die de gemeente ontvielen – ook degenen die al het jaar ervoor in december heengingen. Meestal wordt de familie van de overledenen uitgenodigd de dienst bij te wonen; met hen wordt vaak na afloop koffiegedronken en teruggeblikt.
De vraag is waar deze ‘vernieuwing’ vandaan komt en wat de achterliggende motivatie is.
Dankuur
Eerst iets over de oudejaarsdienst. Die is nog niet zo heel oud. Nieuwjaar wordt –als herdenking van Jezus’ besnijdenis en naamgeving– al sinds de 16e eeuw in de Gereformeerde Kerk in ons land gevierd. Maar een dienst op oudejaarsdag – dat gebruik stamt pas uit het begin van de 19e eeuw. Om precies te zijn: in 1817 besluit de hervormde synode dat het toch wel mooi is om het jaar, liefst ’s avonds, met een „plegtig dankuur” af te sluiten. Van het noemen van de namen van de overledenen is dan overigens nog geen sprake. Dat is iets wat zich later op een vrij natuurlijke manier lijkt te ontwikkelen, als de oudejaardienst het karakter krijgt van een terugblik op het voorbije jaar.
Interessant is dat ook dan pas het fenomeen oudejaarslied ontstaat. In de beruchte hervormde bundel ”Evangelische Gezangen” uit 1806 –door Ledeboer van de kansel gegooid– is wel een rubriek ”Op het nieuwe jaar” te vinden, met daarin onder andere het lied ”Uren, dagen, maanden, jaren”. Maar oudejaarsdag komt niet voor. Dat verandert als de bundel in 1869 wordt uitgebreid. In deze ”Vervolgbundel” duiken ineens de aanduidingen ”Bij de wisseling des jaars” en ”Oudejaarsavond” op. In de opvolger van die bundel, de hervormde zangbundel van 1938, staan liederen als ”Uren, dagen, maanden, jaren” en ”Wat de toekomst brenge moge” netjes samen in de rubriek ”Oud- en nieuwjaar”.
Luthers
Stamt de oudejaarsdienst dus uit het begin van de 19e eeuw, hetzelfde geldt voor de aanduiding ”eeuwigheidszondag” en voor het herdenken van de overledenen op de laatste zondag vóór advent.
We moet daarvoor naar de lutherse traditie. Niet de rooms-katholieke, zoals wel wordt gedacht. De roomsen herdenken hun overledenen op 1 en 2 november (Allerheiligen en Allerzielen). De laatste zondag vóór advent heet daar ”Christus Koning van het heelal”.
De lutherse traditie dus, waarin (de beleving van) het kerkelijk jaar een grote rol speelt. Iedere zondag heeft in deze traditie een eigen naam en kleur: van de eerste advent, via Pasen, Pinksteren en zondag Trinitatis (Drie-eenheid) naar de laatste drie zondagen van het liturgisch jaar. Die staan in het teken van de ”voleinding”: de laatste dingen, de eeuwigheid en het Koninkrijk van God. De lezingen op die zondagen komen dan uit Mattheüs 24 en 25. In de tijd van Bach klonk op de laatste zondag de beroemde cantate ”Wachet auf, ruft uns die Stimme”: helemaal gewijd aan de wederkomst en de waakzaamheid waar de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden van spreekt.
In 1816 is het de Duitse koning Frederik Willem III van Pruisen die bepaalt dat de laatste van de drie ”voleindingszondagen” een algemeen kerkelijk feest moet zijn ter herinnering aan de overledenen. Aanleiding is onder andere het feit dat er vanwege de oorlog tegen Napoleon de nodige doden te betreuren zijn en dat het kerkelijk jaar geen moment van herdenking van overledenen kent.
Deze ”dodenzondag” wordt vervolgens overgenomen door de Duitse landskerken en wordt populair. Er ontstaat de gewoonte om op deze dag naar de begraafplaats te gaan en de graven te versieren. Overigens is er al in de 19e eeuw ook kritiek, op theologische gronden, op de ”Totensonntag”. In de kerkboeken krijgt deze zondag dan ook vaak een andere naam, bijvoorbeeld ”eeuwigheidszondag”.
Tamelijk nieuw
In protestants Nederland komt in de loop van de 20e eeuw onder invloed van de Liturgische Beweging steeds meer aandacht voor het kerkelijk jaar. Ook de aanduiding eeuwigheidszondag raakt in zwang, evenals het gebruik om dan de overledenen te herdenken. Daarnaast klinkt gaandeweg in protestantse kring de roep om de gestorvenen, net als in de rooms-katholieke traditie, op 1 november te gedenken.
Binnen de gereformeerde gezindte is de eeuwigheidszondag een tamelijk nieuw fenomeen. Wie in de digitale bibliotheek Digibron zoekt op deze term, ontdekt dat in een blad als De Saambinder (Gereformeerde Gemeenten) het begrip nog niet voorkomt. In De Wekker (CGK) valt de term pas in 2012 voor het eerst. Het blad wijdt vervolgens in november 2017 een heel nummer aan eeuwigheidszondag. Inmiddels herdenkt een aantal cgk’s op deze zondag zijn overledenen.
In De Waarheidsvriend (GB) komt de aanduiding eeuwigheidszondag voor het eerst voor in 2008. Twee jaar later schrijft prof. dr. W. Verboom een bezinnend artikel over de waarde van deze zondag als oudejaarsdag van de kerk. Daarin constateert hij dat steeds meer hervormd-gereformeerde gemeenten de overledenen op deze zondag herdenken. Dat heeft ook zijn voorkeur, omdat het plechtige moment dan staat in het perspectief van de eeuwige heerlijkheid en de verbondenheid tussen de strijdende en de triomferende kerk. Mogelijk is het artikel van dr. Verboom er mede de aanleiding van dat sinds 2010 een heel aantal GB-gemeenten het herdenkingsmoment heeft verplaatst van oudejaarsavond naar eeuwigheidszondag.
Oude papieren
Wanneer noemen we in de kerk de namen van hen die ons ontvielen? Dat hangt af van de vraag wat een gemeente het zwaarst laat wegen: het burgerlijk jaar of het kerkelijk jaar. Beide varianten hebben –zo’n 200 jaar– oude papieren.