Refo houdt zich steeds intensiever bezig met onderwerp homoseksualiteit
Sinds zijn oprichting in 1971 is in het Reformatorisch Dagblad steeds meer aandacht voor homoseksualiteit. De artikelen spiegelen dat er in afgelopen decennia binnen de reformatorische gemeenschap meer ruimte is gekomen voor seksuele diversiteit.
De toenemende acceptatie van homoseksualiteit in Nederland vindt niet alleen plaats buiten de kerken, maar ook binnen de reformatorische gemeenschap plaats. Dat blijkt uit een analyse van artikelen in het RD.
In een onderzoek naar de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) onderscheidt David J. Bos in het SCP-rapport ”De aard, de daad, en het Woord” (2010) elf ”acceptatiestadia”:
Erkenning dat homoseksuelen ook in de eigen gemeenschap voorkomen;
Pastorale zorg aan individuele homoseksuelen en hen die hun na staan; pleidooi voor begrip en medeleven van heteroseksuelen;
Herijken van de theologische opvattingen over homoseksualiteit op eigentijdse psychologische opvattingen, leidend tot de conclusie dat deze ”geaardheid” zelden te verhelpen is en dat ontkenning of onderdrukking schadelijk kan zijn; onderscheid tussen ”aard” en ”daad”;
Erkenning van eigen tekortschieten doordat het afkeuren van homoseksualiteit heeft bijgedragen aan afkeer, uitsluiting, discriminatie, enzovoorts;
Hoorbaar maken van homoseksuelen door hen (anoniem) aan het woord te laten in eigen media;
Bespreekbaar maken van homoseksualiteit buiten de individuele pastorale zorg; oproep aan homoseksuelen om deel te nemen aan zo’n dialoog;
Zelforganisatie door ouders van homoseksuelen, vervolgens door henzelf;
Herbezinning op de Bijbel, leidend tot de conclusie dat homoseksualiteit zoals die nu wordt opgevat niet bekend is geweest bij de Bijbelschrijvers, zodat de afkeuring van geslachtsverkeer tussen geslachtsgenoten daar niet zonder meer op van toepassing is; relativering van het onderscheid tussen ”aard” en ”daad”;
Officiële toelating van openlijk homoseksuele leden tot het heilig avondmaal;
Officiële toelating van openlijk homoseksuele leden tot leidende posities als religieus gezagsdrager, bijvoorbeeld ambtsdrager;
Openstelling van rituelen als doop en huwelijk voor homoseksuele stellen en hun kinderen.
Bos spreekt van stadia omdat er een logische volgorde in te herkennen valt. Sommige zijn niet alleen aanwijsbaar in de geschiedenis van bijvoorbeeld de GKN, maar ook in orthodox-gereformeerde en zelfs in reformatorische kring. De acceptatie van anticonceptie, inenting, verzekeringen en televisie laat zien dat deze gemeenschap in beweging is, maar geldt dat ook inzake homoseksualiteit? Welke ”acceptatiestadia” zijn aanwijsbaar in het RD?
Methode
Voor onze analyse gebruikten we twee methoden: de eerste was een kwantitatieve inhoudsanalyse, waarbij we met de computer telden in hoeveel RD-artikelen termen als ”homoseksualiteit” en ”homofilie” voorkwamen. Daarnaast gebruikten we ook een kwalitatieve inhoudsanalyse. Hierbij namen we een grote groep RD-artikelen over homoseksualiteit.
De kwantitatieve analyse strekt zich uit van 1971, toen het RD startte, tot 2016. De kwalitatieve analyse beperkten we tot de jaren 1999-2016. In die periode werd het huwelijk opengesteld voor paren van gelijk geslacht (2001) en ontstond de Hersteld Hervormde Kerk (deels wegens bezwaren tegen het zegenen van homoseksuele relaties in de Protestantse Kerk in Nederland).
Piek
Homoseksualiteit kwam al in de eerste jaargangen van het RD ter sprake, maar in een gering aantal artikelen, niet meer dan zeventig per jaar. In de jaren tachtig begon een sterke opwaartse trend, met een piek van 520 in 2008, waarna het aantal afnam tot circa 300 artikelen per jaar.
De piek van 2008 is verklaarbaar door drie kwesties: de verplichtstelling van seksuele diversiteitslessen (ingevoerd in 2012), de ruimte voor gewetensbezwaarde trouwambtenaren (alias ”weigerambtenaren”, afgeschaft in 2014) en de uitspraak (in 2008) van het evangelische Kamerlid Yvette Lont (ChristenUnie) dat homoseksuelen de „geestelijke dood” verdienden. Over het geheel gesproken is er een groeiende aandacht voor het onderwerp, blijkt uit een statistisch significante toename van het aantal artikelen waarin ten minste een van onze zoektermen voorkomt.
Bij onze kwalitatieve analyse bleek dat politiek en discriminatie (tegen homo’s) ter sprake kwamen in respectievelijk 58 en 42,5 procent van de artikelen; homo-organisaties, onderwijs en huwelijk elk in zo’n 30 procent. In een kleine 30 procent van de visieartikelen ging het over discriminatie tegen christenen.
Ten slotte hebben we gekeken in hoeverre de visieartikelen (opinie, recensies, interviews) blijk gaven van acceptatie, afgemeten aan de eerdergenoemde stadia. De eerste drie stadia (erkenning, pastorale zorg, onderscheid aard/daad) waren te bespeuren in vrijwel al deze artikelen. Vaak werden ze geïmpliceerd of als vanzelfsprekend beschouwd: geen enkele keer werd er expliciet tegen geargumenteerd. Stadium 4, 5 en 6 (erkenning van eigen tekortschieten, homoseksuelen hoorbaar maken en oproep tot dialoog) zijn elk in zo’n 30 procent van de visieartikelen aanwijsbaar. Stadium 7 (zelforganisatie) in 10 procent. De overige stadia komen in het materiaal niet voor.
Grens
Refo’s hebben zich, althans naar het RD te oordelen, sinds de jaren zeventig allengs intensiever beziggehouden met homoseksualiteit. Interessant daarbij is hoe ‘ver’ de artikelen gaan in het accepteren van homoseksualiteit.
Zoals gezegd golden in de kwalitatieve analyse (1999-2016) de eerste drie stadia als vrijwel vanzelfsprekend: dat homoseksuelen ook voorkwamen binnen de reformatorische gemeenschap, dat ze pastorale zorg verdienden en dat onderscheid moest worden gemaakt tussen ”zo zijn” en ”zo doen” stond buiten kijf. Vanaf 2003 waren daarnaast pleidooien voor dialoog (stadium 6) waar te nemen, terwijl ongeveer tegelijkertijd voor het eerst de oproep tot het erkennen van eigen falen klonk (stadium 4) en homoseksuelen hoorbaar werden (stadium 5), vaak door hen rechtstreeks aan het woord te laten. Deze ontwikkeling ging gepaard met een afname van het aantal artikelen dat suggereerde dat homoseksualiteit te genezen zou zijn.
De ”zelforganisatie” (stadium 7) waarover het vaakst werd geschreven, was RefoAnders (2006-2014). Na het opheffen van deze organisatie verdwenen ook de pleidooien. Verder dan het uitspreken van waardering voor zulke zelforganisaties lijken refo’s niet te willen gaan.
Van een fundamentele ”herbezinning op de heilige geschriften” (stadium 8) was in de onderzochte periode geen sprake. Ook in de nabije toekomst lijkt zoiets niet te verwachten: op dit punt trekken refo’s een grens.
Nashville
In het licht van deze analyse is zowel de Nederlandse Nashvilleverklaring zelf als de verontwaardiging daarover beter te begrijpen. Met haar conservatieve strekking gaat de verklaring in tegen veel van de acceptatiestadia, in het bijzonder stadium 3 en 7. De vraag is of dit het gevolg is van het ongelukkig importeren van een oorspronkelijk Amerikaanse verklaring, of dat de initiatiefnemers hiermee bewust stelling hebben willen nemen tegen een fundamentelere verandering binnen de eigen gemeenschap: veel refo’s lijken homoseksualiteit voor een belangrijk deel (tot en met stadium 6 of 7) te accepteren. Paradoxaal genoeg laat daarmee de verklaring juist zien hoeveel er de afgelopen decennia veranderd is. In tegenstelling tot wat veel buitenstaanders menen, is hedendaags reformatorisch Nederland noch een eenvormige, noch een onwrikbare zuil.
Matthijs D. Appelman studeerde sociale wetenschappen. Ruard Ganzevoort is hoogleraar praktische theologie en decaan van de faculteit religie en theologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Dit artikel is een samenvatting van het door hen geschreven hoofdstuk ”Krant uit de kast. Homoseksualiteit in het Reformatorisch Dagblad (1971-2016)” uit het boek ”Genot en gebod. Huwelijk en seksualiteit in protestants Nederland vanaf 1800”, onder redactie van David Bos en John Exalto.