Westerse wapens naar het Midden-Oosten? Zelden een goed idee
Spijt. Dat hebben heel wat westerse beleidsmakers steeds opnieuw als het gaat om keuzes die ze maken rond het Midden-Oosten. En anders zouden ze het moeten hebben.
Even een kleine les over de recente westerse relaties met het Midden-Oosten. In 2003 viel Amerika met bondgenoten het Irak van Saddam Hussein aan. Er leken goede redenen voor te zijn. Die redenen bleken achteraf op misvattingen te berusten, maar in elk geval kwam een gruwelijke dictator ten val. Dat was dan toch gelukt. Echter, het was niet voorzien dat het aan de kant schuiven van Saddam jaren later een nog veel afschuwelijker monster zou baren: Islamitische Staat. Inmiddels zijn we vijftien jaar van onafgebroken chaos en terrorisme verder, met IS als ongetwijfeld dieptepunt.
Laten we de sprong naar Libië maken. Ook daar was een dictator aan de macht, Muammar Gaddafi. Ook hij bestierde zijn land met harde hand. Maar toen in 2011 de Arabische opstanden in Libië om zich heen sloegen, meende het Westen opnieuw de opstandelingen een handje te moeten helpen. Hier was het vooral Frankrijk dat een heldenrol dacht te moeten vervullen. Een en ander resulteerde in de dood van Gaddafi én in een niet-aflatende stroom van ellende in Libië. Het land is vandaag een onbetwiste ”failed state”.
En dan Syrië. Op bescheiden schaal heeft ook Nederland hier met ongetwijfeld alle goede bedoelingen de ”good guys” willen steunen. Zoals vorige week bleek, ondersteunde Nederland Syrische strijdgroepen voor gevechtshandelingen.
Maar tegelijkertijd bleek het democratisch gehalte van die groepen op z’n zachtst gezegd zeer twijfelachtig. Sommige van de door ons gesteunde good guys vielen eerder dit jaar zelfs met de Turken het Syrische Afrin binnen – iets waar Nederland duidelijk stelling tegen heeft genomen.
Kortom, haast altijd pakt steun aan groepen in het Midden-Oosten op één of andere manier verkeerd uit. Meestal is dat omdat we het Midden-Oosten niet echt begrijpen. Een rebellengroep die met westerse steun de macht krijgt, kan zich binnen de kortste keren zelf tot een dictatoriaal regime ontwikkelen. Dat was natuurlijk nooit de bedoeling, maar het gebeurt wel. Zo’n groep kan zich zelfs zomaar tégen het Westen keren.
De westerse politiek in het Midden-Oosten verdient dus niet echt een schoonheidsprijs. Dat betekent overigens niet dat het Westen de óórzaak is van alle problemen in het Midden-Oosten. Die oorzaak ligt veel eerder aan de vorm van leiderschap in het Midden-Oosten zelf. Het is te makkelijk om de rekening van dat mismanagement naar het Westen door te schuiven, zoals veel te vaak gebeurt.
Maar feit is wel dat westers ingrijpen de boel in veel gevallen nog beroerder heeft gemaakt. De Duitse politicoloog en islamwetenschapper Michael Lüders concludeert zelfs dat de situatie in álle gevallen slechter is geworden. Hij somt in zijn boek ”Wie wind zaait” op dat het Westen sinds 2001 in zeven landen in het Midden-Oosten militaire middelen heeft ingezet. Behalve het al genoemde drietal Irak, Libië en Syrië zijn dat Afghanistan, Pakistan, Somalië en Jemen. En ál die landen zijn er nu slechter aan toe dan vóór de westerse ‘hulp’.
De revolutie eet ook in het Midden-Oosten haar eigen kinderen op. Het blijkt een zeer moeizaam proces dat tussen de oren van westerse beleidsmakers te krijgen.