Roep om als christen sober en matig te leven klonk al in 1972
Hoe reageerde de gereformeerde gezindte op het rapport van de Club van Rome in maart 1972? De respons bleek tweeledig: kritisch, maar ook bezinnend. Anno 2018 houden de reacties uit die periode ons een pijnlijke spiegel voor.
Het rapport ”De grenzen aan de groei” kondigde hongersnood, schaarste en grote milieuproblemen aan als de wereld op de oude voet verder zou gaan. De groei van consumptie en wereldbevolking diende beperkt te worden. De schrijvers uit de gereformeerde gezindte benadrukten daartegenover Gods voorzienigheid en regering, ondanks alle rampen die de wereld mogelijk bedreigden. Het rapport zou het kinderlijk vertrouwen op God ondermijnen en zou teveel uitgaan van de wereld als een op zichzelf staand systeem. Daarnaast wordt in diverse artikelen afstand genomen van de oproep tot geboortebeperking.
Tegelijk was er bezinning. De meeste artikelen waarin gereageerd wordt op het rapport van de Club van Rome benadrukten de verantwoordelijkheid –zeker van christenen uit de protestantse traditie– om niet mee te gaan in de hijgerige jacht naar welvaart, geld en aards geluk. Keer op keer klinkt de roep om als christen het goede voorbeeld te geven en in soberheid en matigheid te leven.
De grote vraag die na bijna 50 jaar dan ook klemt: hoeveel soberder zijn we gaan leven in deze halve eeuw? Zijn we als gereformeerde gezindte juist niet meer en meer opgegaan in luxe en materialisme? In die zin houden de reacties van toen ons een pijnlijke spiegel voor.
De Club van Rome, die in 2018 50 jaar bestaat, had een grote rol bij bewustwording rond milieuproblematiek. Deel 3: reacties vanuit de gereformeerde gezindte.
Reformatorisch Dagblad
Van alle uitgaven in de gereformeerde gezindte is het opvallend dat het Reformatorisch Dagblad het nieuws rond de Club van Rome het meest kritisch benaderde. Zo wijst het commentaar in het Reformatorisch Dagblad van 20 maart 1972 op een gebrek aan vertrouwen op God en de kracht van het gebed. Het rapport van de club van Rome zou tekenen „hoever we ons al van onze omgang met God hebben laten terugdringen.”
De beschouwende rubriek Internationaal (5 april 1972) zoomt eveneens in op het ontbreken van God in het apocalyptische plaatje van de Club van Rome. De scribent van het stuk zou professor Böttcher, destijds lid van de Club van Rome, op de man af gevraagd hebben of hij ook rekening hield met een „almachtige God.” „Immers slechts in God kunnen wij waarlijk zicht krijgen op de onderlinge samenhang van de wereldproblemen en alleen in Zijn Woord ligt de uiteindelijke oplossing.”
Volgens Böttcher was het echter de mens die de toekomst van de wereld in handen heeft. „De toekomst van de wereld ligt volgens deze heren (van club van Rome, MK) in een machine (de computer, MK) en een groepje wetenschappelijken. (…) Het is niet onmogelijk dat de filosofie van en rond de Club van Rome in de toekomst het politieke leven tot op grote hoogte zal gaan beheersen. Ook in dat geval geldt evenwel dat de wijsheid der mensen dwaasheid voor God is en Hij de wereld regeert, onderhoudt en bestuurt.”
Hetzelfde geluid klinkt in de krant van 29 april 1972. Een RD-redacteur bespreekt artikelen uit de pers en signaleert een link tussen de secularisatie en de (klakkeloze) acceptatie van de boodschap van het rapport. „Zelfs de grootste optimist heeft wel even zijn adem ingehouden toen de Club van Rome de wereld ging vertellen, hoe scheef alles wel zit. Dat deze Club van Broodprofeten in Nederland, juist in Nederland gehoor vond, is niet zo verwonderlijk. Want wij hebben God en de religie losgelaten en zijn daarom een speelbal van allerlei meningen geworden.”
Hoewel in eerste instantie enkel kritiek klonk in het RD als het ging om (het rapport van) de Club van Rome, was er later ook bezinning. In „een poging tot doordenking” schreef drs. J. A. Coster op 5 augustus 1972 een groot artikel in het Reformatorisch Dagblad over de leefbaarheid op aarde. Hij roept op tot rentmeesterschap. „Men spreekt vandaag de dag wel van milieubewuste mensen. Wij zouden het ook moeten zijn, niet om ons zelf, maar juist omdat we geloven in „God de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde”. Dat legt verplichtingen op.”
SGP en De Banier
Ds. H. G. Abma zet in het commentaar van SGP-partijblad De Banier van 27 april 1972 de aankomende apocalyps die het rapport van de Club van Rome schetst in Bijbels licht. „Eens keert de wal van de grote Voleinding Gods ons driftig motorbootje. Daar kunnen we amen op zeggen, want het zal gewisselijk komen, al weten we niet van dag en ure. We leggen ons niet vast op cijfers en jaartallen van futurologen. Daar zijn we niet aan toe. Al zegt heel de wetenschappelijke wereld dat het end daar is dan zijn er bij God wegen en middelen om de aarde duizenden jaren in stand te houden. Ten tijde als men het niet verwacht en op een moment dat we wanen nog een eeuwigheid voor de boeg te hebben komt het einde als de nachtelijke inbreker.” Even verder roept hij op tot soberheid: „We moeten versoberen, mondjesmaat is wijsheid.”
In hetzelfde nummer van De Banier komt een rede van SGP-statenlid A. Vlasblom van Zuid-Holland aan de orde, die ook ingaat op de Club van Rome. „Milieubeheer mag er niet in ontaarden dat men van de natuur een afgod gaat maken. (…) De atmosfeer is ook rein geschapen en de mens heeft die bedorven. Spreker ontkent niet dat het uitgesloten zou zijn dat de mens gelet op de roofbouw op de grondstoffen het jaar tweeduizend niet zou halen, zoals ook de Club van Rome beweert. Maar Christus komt als een dief in de nacht, als men het niet verwacht. Voor Gods volk zal dat geen ramp zijn, want die zal eeuwig bij zijn Koning zijn. Maar we wagen ons niet aan bespiegelingen.”
Vlasblom sloot zijn betoog af met het benadrukken van de menselijke verantwoordelijkheid. „De mens heeft te doen wat de hand vindt om te doen.”
Op 8 juni 1972 vermeldt De Banier een bespreking van een rapport over afvalstoffen in de provincie Overijssel. SGP-statenlid J. H. Wolterink verwijst dan kort naar de Club van Rome: „Het milieu als aspect van Gods schepping verdient grote zorg.” Opnieuw klinkt wel een relativering: „Niet de Club van Rome, maar Gods Woord heeft het laatste woord in dezen.”
Op een jaarvergadering van het Landelijk Verband van Staatkundig Gereformeerde Studieverenigingen kwamen de bevindingen van de Club van Rome ook uitvoerig aan de orde. Volgens een verslag van het Reformatorisch Dagblad van 18 april 1972 werd er geconcludeerd: „Wij als SGP zijn altijd voor weinig overheidsbemoeienis geweest. Daar moeten we nu met het oog op de milieuvervuiling wel enigszins op terug komen. We zullen ook bereid moeten zijn, bepaalde offers te brengen ter wille van een schoon milieu.”
De Waarheidsvriend
Langer duurde het voor er De Waarheidsvriend een artikel wijdde aan de Club van Rome. Op 23 augustus 1973 gaat ds. L. van Nieuwpoort in het orgaan van de Gereformeerde Bond binnen –destijds– de Hervormde Kerk in op het punt over geboortebeperking. Over de veranderende visie op gezinsvorming schrijft hij: „Ja, maar we hébben toch onze verantwoordelijkheid? (…) Het rapport van de club van Rome is toch niet voor niets verschenen? Het is een uitgemaakte zaak dat wij een gróte verantwoordelijkheid hebben rondom de gezinsvorming. Er kunnen inderdaad ook omstandigheden zijn, waarin het om dringende redenen niet verantwoord zou zijn wanneer het gezin zou worden uitgebreid. Het zou getuigen van ongehoorzaamheid tegenover het liefdesgebod van God om dit te ontkennen. Maar het moeten nóódoplossingen blijven. Het moeten nóódverbanden blijven. Vanuit het geloof in de voorzienige God moet ons bezwaar tegen de ontwikkeling in deze tijd zijn dat het geen noodoplossing meer is en wij menen de oorsprong van het leven automatisch in handen te hebben.”
Over de dreigende milieuproblemen citeert hij vervolgens ds. G. Boer, die zei: „We moeten ook weer niet gaan denken dat we als een Atlas (drager van de wereldbol) alle problemen op onze rug moeten nemen; de Heere God is er óók nog!”
Van Nieuwpoort wijst ook op ontspanning die er is in een kinderlijk vertrouwen op God. „We staan niet alleen in de vragen en de zorgen van deze tijd, maar de Heere is ons nabij als de getrouwe Verbondsgod. Dat verlost van veel krampachtigheid en overbezorgdheid. In de tijdelijke en geestelijke nood van onze kinderen, mogen we weten dat Hij machtig is te doen boven wat wij bidden en denken, overeenkomstig Zijn heerlijke beloften.”
Pas eind 1974 komt het eerste beschouwende artikel van de hand van ir. J. van der Graaf. Daarin roept hij op tot „verantwoord beheer” van de aarde. Dat vraagt een „bewuste houding” van een christen. Volgens hem dwingt de „apocalyptische ernst van de tijd” een christen er toe om met de deugd van soberheid ernst te maken.
De Wekker
De Wekker, de uitgave van de Christelijke Gereformeerde Kerken, kwam in het najaar 1972 met de vierdelige serie ”Het rapport van de club van Rome” (zie verder: deel 2, deel 3 en deel 4). Na een overzichtelijke beschrijving stelt A. Ruiter dat, ondanks alle kritiek die te leveren is, „we er beter aan doen, ons door dit rapport tot enige bezinning te laten brengen.” Hij roept op om verantwoordelijkheid te nemen en stelt dat we in materieel opzicht stappen terug zullen moeten doen. Hij citeert vervolgens met instemming uit een kerkbode uit die tijd: „Natuurlijk kunnen we er ons gemakkelijk afmaken door te zeggen dat deze kwesties wereldproblemen zijn en dat wij die niet kunnen oplossen. Daarop is mijn antwoord, dat voor een christen de eerste vraag niet is of zijn houding succes heeft, maar of hij gehoorzaam is. En in ieder geval kunnen wij nu al beginnen met soberder te leven en onze begeerte naar luxe wat in te tomen. Wij kopen dikwijls nieuwe kleding en meubels, niet omdat ze versleten zijn maar omdat we erop „uitgekeken” zijn. We zouden het gebruik van auto of bromfiets kunnen beperken.”
Het beperken van de bevolkingsgroei lost volgens de auteur het werkelijke probleem niet op. „Het probleem in Nederland is ook niet in de eerste plaats dat we met zijn veertien miljoenen zijn, maar dat we met veertien miljoen rijkaards zijn, die bovendien steeds meer willen hebben. Het probleem van ons volle Nederland is in feite louter economisch.”
De Saambinder
In weekblad De Saambinder van de Gereformeerde Gemeenten komt de Club van Rome één keer –slechts zijdelings– ter sprake in een onderwijsrubriek van de editie van 16 november 1972: „We lezen nu over het opraken van de grondstoffen, over de vervuiling van het leefmilieu enz. We laten de Club van Rome voor wat ze is. Voor ons is het een teken aan de wand. We leven in de eindtijd. Uit alles klinkt het ons toe: „Haast u om uws levenswil.””
L. Mijnders schrijft op 23 november 1973 –ruim anderhalf jaar na de verschijning van het rapport– een artikel in Daniël, jongerenblad van de Gereformeerde Gemeenten. Hij concludeert dat het eindig zijn van de wereld geen nieuws is voor een christen. „Maar dit sluit onze verantwoordelijkheid niet uit, ten aanzien van het gebruik van grondstoffen en het milieu.” Volgens Mijnders is de oorzaak van veel problemen onze „hang naar luxe.” „We hebben geleerd te bidden: „Geef ons heden ons dagelijks brood”, maar we zijn daar niet tevreden mee. Liever hebben we een goed belegd stuk brood. (…) Ik geloof, dat we inderdaad terug moeten naar een soberder levensstijl. Niet omdat de Club van Rome dat zegt; ons levenspatroon mag niet bepaald worden door de angst voor een naderende catastrofe. Wij zullen al ons doen en laten moeten funderen op een Bijbelse visie op deze wereld.”
De Wachter Sions
De Wachter Sions gaat –van alle weekbladen in de gereformeerde gezindte begin jaren 70– het meest uitgebreid in op de Club van Rome en haar rapport. Begin 1973 verschijnt maar liefst een vijfdelige artikelenserie (zie verder: deel 2, deel 3, deel 4 of deel 5) van de hand van L. M. P. Scholten in het kerkelijk orgaan van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. De titel van de serie, ”De moderne toren van Babel”, verwijst naar de zogenaamde economische zekerheden die de westerse mens in de jaren na de oorlog heeft opgebouwd. „De zekerheid (…) is een toren van Babel, die ineenstort”, aldus Scholten.
Ook Scholten wijst naar consumptiegroei en niet naar bevolkingsgroei als hoofdoorzaak van de problemen. „Dat de consumptie zo ontzettend sterk stijgt, komt niet zozeer doordat er meer mensen komen, maar doordat de consumptie per hoofd van de bevolking (dus de welvaart) zo sterk toeneemt: in acht jaar met liefst 39 procent. De conclusie is duidelijk: soberheid is te allen tijde al ten zeerste geboden geweest, maar zeker nu, nu de losbandige wijze waarop de mens omspringt met wat God in de schepping gelegd heeft, zo rampzalig lijkt te worden voor de leefbaarheid van de wereld.” In het slotartikel hamert Scholten op het belang van soberheid. „De soberheid, de eenvoud, de degelijkheid van vroeger zijn radikaal overboord geworpen. Daar ligt de oorzaak. En wie zal zich dan niet schuldig weten? Wat heeft de moderne mens van hoog tot laag zijn „noodzakelijke levensbehoeften” niet mateloos opgeschroefd!
Soberheid, het lijkt wel of men zich daarvoor schaamt. (…) In onze eigen kring valt dat al evenzeer waar te nemen als elders. (…) Men wil niet voor elkaar onderdoen. Men vergelijkt elkaars woninginrichting, elkaars auto, elkaars kleren zondags in de kerk. Men probeert elkaar te overtreffen in gulheid bij verjaardagen. Zo worden protserigheid, verspilling en overdaad in de hand gewerkt. (…) Dan kan het zijn, dat men zijn geld allemaal besteedt aan oorbare zaken, en toch is heel deze wedijver één stuk wereldgelijkvormigheid.”
Het artikel eindigt met woorden uit de eerste brief aan Timotheüs: „Samenvattend: rentmeester zijn, dat is: die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij. (…) Dat wij dan iets mochten leren van wat de apostel uitdrukte, toen hij aan Timotheüs schreef: Als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. En waarom begeerde hij niets meer? Dat kunnen we even tevoren lezen, als hij zegt: Doch de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging.”