Preek als verkondiging van blijde boodschap is heilzaam voor gereformeerde gezindte
Het beste geneesmiddel tegen de zwakke geloofsidentiteit van jongeren en ouderen in de gereformeerde gezindte is de verkondiging van Wet en Evangelie in hun volle kracht, stelt Theo Post.
De gereformeerde gezindte is ziek. Ondanks al onze scholen hebben veel jongeren een zwakke geloofsidentiteit. Ook veel ouders missen geloofszekerheid. Veel docenten stralen het christen-zijn in de ogen van jongeren niet uit, zegt Nico van Steensel (RD 21-3). Onder deze nood ligt een groot theologisch probleem.
Twee refomeiden verwoorden het heel duidelijk: „Wij –en met ons vele andere jongeren– balanceren op de rand van een afgrond. We voelen onze voeten steeds verder wegglijden. Er is nog één boompje dat houvast geeft: de traditie. Het boompje bevat allerlei ideeën hoe een christen zich dient te gedragen. Het zit bomvol dogmatiek, maar dit boompje is zwak. (…) We voelen onze voeten nog verder wegglijden, nog even en dan …” (RD Puntuit, 7 juli 2017). Dit zijn serieuze meiden met hun Bijbel op het nachtkastje.
Wachten
Ik heb op veel reformatorische scholen gewerkt en spreek vaak met jongeren over het geloof. De kern van het probleem is dit: zij leven met de idee dat God aan zet is. Trouwe (half) (on)bekeerde jongeren lezen de Bijbel, bidden en wachten tot God het doet. Maar ze beseffen niet dat God in Christus alles al gedaan hééft en dat onze onbekeerlijkheid vastzit op ons diep ingewortelde ongeloof.
De oorzaak hiervan is de prediking. Jongeren ervaren de prediking niet meer als het verkondigen van de blijde boodschap, waarin de zaligheid in Christus Jezus wordt aangeboden aan eenieder die gelooft. In plaats daarvan krijgen ze stenen voor brood. Ze horen in allerlei toonaarden hoe God Zijn volk bekeert. Je moet bidden om de wedergeboorte. Maar trouwe kerkgangers zitten jarenlang onder deze prediking en blijven toch „in hun geloof zeer onverzekerd en hebben grote angst met het oog op de eeuwigheid”, zoals een geïnteresseerde (van oorsprong lutherse) dominee zei (RD 6-11). In de prediking worden zij steeds teruggeworpen op zichzelf, op wat ze beleven, op wat ze wel of niet kennen en ervaren. Terwijl het Woord en de sacramenten heenwijzen naar de offerande van Jezus Christus als de énige grond van onze zaligheid, zijn zij dag en nacht aan het tobben over de echtheid van hun bevinding.
Rechtvaardig
Ik zou dit alles niet durven schrijven als God Zelf mij niet uit dit moeras had bevrijd. Het licht dat toen in mijn hart opging, wil ik graag doorgeven. Toen ik 28 was, heeft God mij de zonden vergeven. Maar uiteindelijk ben ik alle krediet op deze bekering weer kwijtgeraakt. In de Bijbel las ik mijn namen: Kaïn, Ezau, Demas. Elk jaar werd ik ouder en elk jaar kwam ik dichter bij de onherroepelijke afgrond. En één ding wist ik heel zeker: ik kan mijzelf hiervan op geen enkele manier verlossen. Mijn bidden was zo waardeloos dat ik maar weer opstond zonder amen te zeggen. Ondertussen ging ik netjes naar de kerk, ging ook aan het avondmaal en gaf catechisatie. Daar kwam God. Ik was toen 55. In een aantal lessen mocht ik uitleggen wat geloof betekent.
Zo kwam vraag 60 van de Heidelbergse Catechismus aan de beurt. „Hoe zijt gij rechtvaardig voor God? Alleen door een waar geloof in Jezus Christus; alzo dat, al is het dat mij mijn consciëntie aanklaagt dat ik (1) tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en (2) geen daarvan gehouden heb, en (3) nog steeds tot alle boosheid geneigd ben…”
Ik vroeg aan de jongens: „Hoeveel procent goed is dat?” „Nul procent!” Deze woorden kende ik van binnenuit, maar het „nochtans” en de woorden die volgden, waren voor mij slechts klanken. Daar begreep ik echt niets van. Dat God je aanziet alsof je nog nooit één zonde gedaan hebt en alle geboden onderhouden; ja, alsof je zelf alles gedaan hebt wat de Heere Jezus volbracht heeft. Maar toen, terwijl ik dit zei, was het net alsof de Heere mij in een flits liet zien: „Theo, ik vraag helemaal niets van jou. Je bent zwart, je blijft zwart en dat zal ook nooit beter worden. Maar dat geeft voor Mij niets. Het enige wat Ik vraag is: geloof. En dat geloof geef Ik Zelf.”
Bron
Zo ben ik door alles heen gezakt. Mijn eigenwaarde is als een deurmat. Iedereen mag over mij heen lopen. En tegelijk heb ik alles. Want juist zo ben ik rein voor God, bekleed met de heilige gerechtigheid van Christus. Het bloed door Hem gestort, is de bron van mijn leven geworden. En de Heilige Geest getuigt in mijn hart. Halleluja.
Heel terecht noemt drs. A. M. P. C. van Hartingsveldt-Moree (RD 26-3) het Woord van God het enige middel tegen een zwakke identiteit. Maar dan moet die Bijbel wel weer –net als bij Luther– onder het stof vandaan komen. Dan moeten Wet en Evangelie beide in hun volle kracht verkondigd worden. Goddelozen worden gerechtvaardigd. Hoe? Door het naakte geloof alleen. Gode zij eer.
De auteur is docent in het voortgezet onderwijs.