Zeven jaar na de tsunami in Japan: over een schooltje en de vloed
Wie Fukushima zegt, denkt aan de aardbeving en tsunami die Japan zeven jaar geleden troffen, en waarbij 19.000 doden en vermisten te betreuren waren. De nucleaire ramp die zich direct na de 11e maart in en rond Fukushima voltrok, domineerde het nieuws. Even dramatisch was wat er in en rond een kleine basisschool in het dorp Kamaya gebeurde toen daar de vloedgolf dood en verderf zaaide.
De herinnering aan een natuurramp als die aan de oostkust van Japan op 11 maart 2011, kent tegengestelde bewegingen. Aan de ene kant verdwijnt zo’n drama als een stipje aan de horizon van ieders geheugen. Anderzijds worden er mét het verstrijken van de tijd steeds meer details bekend die de ramp weer juist dichterbij brengen en hem tonen als een voluit menselijk drama. Zondag is het precies zeven jaar geleden dat er in Japan een drievoudige ramp gebeurde aan de noordoostkust van het land: eerst was er een hevige aardbeving, gevolgd door een verwoestende tsunami. Daarna was er de kernramp bij Fukushima, als gevolg van deze opeenvolgende natuurrampen.
Onder de samenvattende naam “Fukushima” is deze drievoudige catastrofe bezig te verdwijnen uit ons collectief geheugen en daarom is het goed dat bij wijze van tegenbeweging ervan gedetailleerde beschrijvingen blijven verschijnen.
Een ervan is die van de Britse journalist Richard Lloyd Parry: “Ghosts of the Tsunami”, vorig jaar uitgekomen bij Jonathan Cape in Londen. Parry’s boek gaat niet over de kerncentrale van Fukushima, maar zoomt in op Kamaya, een dorp even ten noorden van die centrale. Preciezer: hij beschrijft wat er tijdens en na die aardbeving en tsunami gebeurde op en rond de basisschool van het dorp. Hoe een normale schooldag, met ouders die hun kind van school haalden of thuis opwachtten, ontaardde in een dag van verschrikking. De Okawa-basisschool telde in 2011 108 leerlingen, van wie er 78 aanwezig waren toen de tsunami het gebouw verwoestte. Het aantal leerlingen dat omkwam bedroeg 74. Van de elf aanwezige onderwijzers kwamen er tien om het leven.
Op het moment dat de aarde die vrijdagmiddag begon te beven –zo rond kwart voor drie– was een van de moeders die Parry voor zijn boek sprak, Sayomi Sito, op de bovenverdieping van haar huis. „Het schudden was zó sterk dat ik niet op mijn benen kon blijven staan.” Ze zag de elektriciteitsmasten heen en weer zwaaien en dacht dat de wereld verging. „Dat ons huis niet instortte, verbaast me nu nog.”
Wat volgde was een lange reeks van naschokken die Sayomi Sito, haar ouders en enkele kinderen in de auto beleefden. Telefonisch contact maken met haar man –die elders aan het werk was– of met school, waar haar dochter Chisato nog was, werd onmogelijk toen in het gebied de stroom uitviel. Net als andere ouders meende Sayomi Sito dat haar dochter op school veilig was. Docenten en kinderen waren immers goed getraind voor een evacuatie en het gebouw was aardbevingsbestendig.
Dat veilige gevoel verdween toen ze op de autoradio hoorde dat „als gevolg van een tsunami” huizen en auto’s langs de kust waren weggespoeld. Zelf zag ze hoe een kanaal dichtbij eerst volledig opdroogde, om vervolgens vol te lopen met een kolkende watermassa die stukken hout, metaal en modder meesleurde en die al snel daarna over de omringende rijstvelden spoelde.
Hoop
Zelfs toen ze dat zag, bleef Sito vertrouwen houden dat haar dochter veilig was: de school stond immers in de buurt van een heuvel en vanaf de speelplek liep een pad recht omhoog die heuvel op.
Tijdens de avond en nacht die volgden sliepen de Sito’s in hun auto, uit angst voor verwoestende naschokken. „Niemand van ons kon slapen”, vertelde Sayomi Sito later, „en in mijn hoofd zeurde maar één enkel zinnetje: Chisato is hier niet.”
De volgende dag kregen de gezinnen nog altijd niets te horen over wat er met hun kinderen was gebeurd – het telefoonnetwerk lag volledig plat. De enige hoop putten ze uit de vele reddingshelikopters die boven hun hoofden af en aan vlogen, maar waarvan er uiteindelijk niet één bij hen landde.
Een aantal ouders wilde niet langer afwachten en besloot naar de school in Kamaya te gaan. In de vroege ochtend van 13 maart bereikten ze die en een van hen, Hitomi Konno, beschreef later wat hij aantrof. „De plek zag eruit alsof er een atoombom was gevallen. Het schoolgebouw was door de watermassa uiteengerukt en het bos in de omgeving bleek volledig platgewalst door het water en de modder. „Wat ik nooit meer zal vergeten”, vertelde Konno later, „zijn de armen en benen van kinderen die uit de modder en het afval omhoogstaken.”
Direct daarop begon het groepje ouders met het bergen van de doden, wat neerkwam op het met handen en spades uitgraven van de lichamen. „Op sommige plekken lagen kinderen boven op elkaar gestapeld in de modder, kennelijk waren ze door het water naar elkaar toe gesleurd.” Riskant werk was het vanwege de dikke lagen modder en afval, waarin je als hulpverlener zomaar diep weg kon zakken.
„Al gauw besefte iedereen dat de kans om een kind levend terug te vinden nihil was”, vertelde een ouder die er bezig was. „Niemand zocht nog naar zijn eigen kind of kleinkind.” De man herinnerde zich hoe iedereen huilde toen ze bezig waren met het uitgraven van de kinderen.
Schoenen
Vader en moeder Sito hielden hoop zolang hun Chisato niet was gevonden. In een gymnastiekzaal die dienstdeed als opvangruimte werd er plots op Sayomi’s schouder getikt: „U bent de moeder van Chisato? Het is tijd om u klaar te maken. Kom mee.”
Iemand kwam naar haar toe met een paar schoenen en Sayomi herkende ze direct: die zijn van Chisato. Haar naam stond erin geschreven. Sayomi moest verder komen, naar een lichaam dat met een laken was bedekt. Toen dat werd weggehaald, was alle hoop weg. „Daar lag onze Chisato. Het leek alsof ze sliep en ik richtte haar wat omhoog, noemde haar naam, nog een keer en nog eens, maar er kwam geen reactie.”
Andere ouders bleven nog lang in het onzekere of ze ooit hun kind zouden terugvinden. Een van hen was Abe. Drie maanden lang zocht hij bijna dagelijks in de modder naar lichamen, waaronder dat van zijn 10-jarige kleindochter Nao. Hij bleek haar uiteindelijk zelf te hebben geborgen, maar daar kwam hij pas later achter. Abe had het meisje niet herkend vanwege de dikke laag modder op haar gezicht.
Eind maart waren 30 van de 74 kinderen nog altijd niet gevonden, twee weken later waren dat er nog 10. Ein april werden nog vier kinderen uit een meertje gehaald.
Na drie maanden stopte het Japanse leger met zoeken en toen stonden ouders én een team van de politie er alleen voor.
Een van die ouders was Masaru Naganuma, die zijn 7-jarige zoontje zocht. Ouders vertelden dat ze hem bijna dagelijks bezig zagen met een graafmachientje het gebied afstruinend.
„Hongerige geesten”
Japanners worden wel het meest areligieuze volk ter wereld genoemd en ook Richard Lloyd Parry, auteur van het boek ”Ghosts of the Tsunami”, dacht dat het zo was. Totdat op 11 maart 2011 een zware aardbeving plaatsvond, gevolgd door een tsunami. Toen bleek hoe levendig en diep verankerd het geloof in geesten en voorouders nog altijd was.
Parry noemt de Japanse voorouderverering een vorm van een contract: gebeden en rituelen voor gestorven voorouders en familieleden zijn nodig om de doden „rustig” te houden en welwillend tegenover hun nog levende familie. Vanuit de „andere wereld” zijn ze in staat om voor geluk op aarde te zorgen, maar enkel als rituelen worden nageleefd.
Mensen die plotseling of in woede of angst overlijden, lopen het risico ”gaki” te worden: hongerige geesten, die onrustig dwalen tussen hun wereld en die van de levenden. Vooral deze gaki kunnen voor ellende zorgen.
De tsunami van 2011 bracht in korte tijd vele duizenden van zulke ”gaki”, onrustige geesten, voort. Nog veel meer voorouders raakten hun geestelijke verankering in rituelen van familie kwijt doordat tempels werden verwoest en gebedenboeken en allerlei rituele voorwerpen door het water onbruikbaar werden.
Vanuit dit geloof bezien was het niet zo vreemd dat direct na de tsunami veel mensen dachten dat ze bezeten waren door de geesten van overleden tsunami-slachtoffers. Shinto-priesters maakten daardoor overuren met het „bevrijden” van deze mensen (exorcisme).
Verdronken kinderen
Priester Kaneta vertelde aan Parry dat hij „dag na dag” en „week na week” geesten uit overlevenden bevrijdde. Uit één enkele persoon (de 25-jarige verpleegster Rumiko Takahashi) exorciseerde Kaneta enkele tientallen geesten – allemaal doden die vielen als gevolg van de tsunami. Hij laat weten soms vele uren met hen te hebben gepraat om ze uit de vrouw te bevrijden. Het moeilijkst had Kaneta het met geesten van verdronken kinderen, zegt hij. „Dan nam mijn vrouw de hand van de ’patiënt’ en zei: Hier is je mama, het is veilig, kom, ik sta je bij.” Vooral de „geest” van een „meisje van 7 à 8 jaar” is hem bijgebleven. „Ik heb zo’n spijt, zo’n spijt”, zou het kind hebben geroepen. Ze had geprobeerd voor de tsunami-golven weg te rennen en had haar broertje aan de hand genomen. Totdat ze door de golven werd verzwolgen en ze zijn handje los moest laten. Nu was ze bang dat haar moeder boos op haar zou zijn. Vandaar dat herhaalde „ik heb spijt.”
„We moeten hier weg, en snel”
De ouders van de omgekomen kinderen wilden direct na de ramp maar één ding weten: wat was er op die 11e maart precies gebeurd bij de school in het Japanse dorp Kamaya, in het uur dat verstreek tussen de aardbeving en de tsunami? Dat te weten komen, bleek niet gemakkelijk.
Belangrijke bron van informatie waren de kinderen en de ouders die naar school waren gekomen om direct na de beving hun kinderen mee naar huis te nemen. Zij overleefden de ramp die volgde.
Een van hen was de 6-jarige Amane Ukitsu. Ze beschreef hoe het schoolgebouw hevig schudde en hoe iedereen snel en gedisciplineerd het gebouw verliet richting het speelplein.
Al snel daarna loeiden sirenes en uit luidsprekers klonk de oproep om snel een plek hogerop te zoeken omdat er een „super-tsunami” was gesignaleerd.
Wat vervolgens gebeurde is voor ouders onbegrijpelijk: de kinderen moesten op hun plek blijven. Amane: „Twee jongens riepen naar hun meester: „We moeten hier weg, snel naar de heuvel””, maar die maande hen stil te zijn en op hun plek te blijven. De jongens renden toch weg, maar werden teruggehaald door een leerkracht. Even later werden ook deze jongens door de golven verzwolgen.
Schouderklopje
Moeder Miwae Ukitsu kwam Amane ophalen en was getuige van hetzelfde drama. „Ik zei nog tegen de meester van mijn dochter dat er op de autoradio voor een tsunami met golven van 6 meter werd gewaarschuwd, dus wegwezen hier. Maar ik kreeg een geruststellend klopje op mijn schouder, met de woorden: „Rustig maar, mevrouw.””
Op het schoolplein bleken de meningen verdeeld. Ouders wilden dat de kinderen het op een lopen zouden zetten richting de heuvel, maar toegestroomde dorpsbewoners –de meesten van bejaarde leeftijd– vonden dat het zo’n vaart niet zou lopen met die tsunami. Ze hadden die hier nog nooit meegemaakt, dus ook nu zou het wel meevallen. Verder was de zee een eind weg, dus van een overstroming kon straks geen sprake zijn.
Toen de waarschuwingen echter indringender werden, gaven de meesters opdracht om toch maar weg te rennen. Niet naar de heuvel, maar in de richting van een hoger gelegen verkeersplein. De richting die de kinderen daarvoor moesten lopen, ging echter recht op de kolkende watermassa af die vanuit de rivier omhoogkwam. „Sommige kinderen verstijfden van schrik toen ze de enorme golf op zich zagen afkomen, anderen renden terug. Even later was iedereen in een verwoestende stroom van water en modder verdwenen.
Iedereen gespaard
Woedend waren ze, de ouders van overleden kinderen, toen ze hoorden wat er die middag op het schoolplein was gebeurd. Hoe de meesters de leerlingen niet naar de heuvel brachten, terwijl de tsunami –een „donkere berg van water”– op de school afkwam.
Vooral twee meesters moesten het ontgelden en allebei overleefden ze de ramp: schooldirecteur Teruyuki Kashiba en meester Junji Endo. De eerste was die middag niet aanwezig op school, maar de volgende dag en daarna was hij er nóg niet. Daardoor schitterde hij tijdens de zoekacties van ouders naar kinderen door afwezigheid, en vooral dat namen ouders hem zeer kwalijk.
Meester Endo kwam met een verhaal waarin hij beweerde wel met de kinderen naar de heuvel te zijn gevlucht, maar doordat ze daar vast kwamen te zitten in geknakte bomen, zouden ze daar niet verder zijn gekomen. Er bleek niets van waar te zijn – op de heuvel was nauwelijks een boom door de tsunami ontworteld of geknakt.
Nadat deze leugen was ontmaskerd, hield Endo zich schuil voor boze ouders. In een brief liet hij hun weten „psychisch niet meer in staat te zijn” om hen te ontmoeten.
Nalatig of onzorgvuldig
De confrontatie tussen ouders en de schooldirecteur was bitter. Ze verweten hem regelrechte nalatigheid (”kashitsu”), terwijl de man zelf liever sprak van onzorgvuldigheid (“taiman”), een formulering die juridisch verschil kon maken qua strafmaat. Overigens zagen ook de ambtenaren van de afdeling onderwijs van de provincie de bui voor zichzelf hangen als er personen moesten boeten en daarom wilden ook zij van geen schuldige weten.
Desondanks riepen twee jaar na de tsunami de provinciale autoriteiten een waarheidscommissie in het leven, die in 2014 met een 200 pagina’s dik rapport kwam. Conclusie: de school was onvoldoende voorbereid geweest op deze natuurramp en de onderwijzers waren psychisch niet in staat geweest om het gevaar te keren. Over jongens die destijds opriepen om de heuvel op te rennen, werd door de waarheidscommissie niets gemeld.
Voor ouders was het doel van het rapport wel duidelijk: ervoor zorgen dat niemand van het bestuur, noch van de school verantwoordelijk zou worden gemaakt voor de ramp. Niemand is dan ook ooit ontslagen of veroordeeld vanwege iets als nalatigheid.
Dat gebeurde ook niet toen op 26 oktober 2016 de rechter uitspraak deed in een zaak die ouders van 23 kinderen tegen het schoolhoofd en andere bestuurders hadden aangespannen.
Ze kregen een schadevergoeding van 1,43 miljard yen, bijna de helft minder dan ze hadden geëist. Daar bleef het bij. In de nadere formulering van het vonnis werd ieder van de betrokkenen gespaard.