Zand biedt Chinezen niet langer bescherming
De woestijn beschermde China ooit tegen de Mongoolse „barbaren”, maar nu is het zand zelf een bedreiging geworden. Een nieuwe Chinese muur, een groene, moet het zand in bedwang houden.
Begin mei werden grote delen van het noorden van China, waaronder de hoofdstad Peking, geteisterd door een enorme zandstorm. Ieder voorjaar blaast de wind vanuit de Gobiwoestijn zand en stof richting dichtbevolkte delen van het land, maar dit keer was het wel erg bar. Zo daalde de luchtkwaliteit in de hoofdstad naar een ongekend dieptepunt.
De zandstorm maakte opnieuw duidelijk dat China een woestijnprobleem heeft. Niet het minst vanwege het oprukkende zand uit de Gobi- en Taklamanwoestijn, in het noorden en noordwesten van het land.
Met een oppervlakte van 1,3 miljoen vierkante kilometer behoort de Gobi tot de grootste woestijnen ter wereld. Slechts twee zijn er groter: de Sahara met 8,6 miljoen en de Arabische woestijn met 2,3 miljoen vierkante kilometer.
Het zand van de Gobi was eeuwenlang een prima blokkade tegen oprukkende „barbaren” uit het noorden: Mongoolse nomaden op hun snelle paardjes.
Zandduinen
Steeds meer is de Gobiwoestijn echter zelf een bedreiging geworden. De woestijn geldt als de snelst groeiende ter wereld, stelt Daniel Rechtschaffen in een analyse (”How China’s growing deserts are choking the country”), eerder deze maand in het blad Forbes. Jaarlijks verandert het zand ruim 3600 vierkante kilometer aan grasland in onbebouwbare woestijngrond.
De Gobi kruipt zo ook in de richting van Peking. De eerste zandduinen liggen inmiddels op een afstand van 70 kilometer van de Chinese hoofdstad.
Verwoestijning gebeurt niet alleen via de Gobiwoestijn. Ruim 27 procent van China is inmiddels woestijn en daardoor zijn rond de 400 miljoen mensen op de een of andere manier gedupeerd. Dat percentage neemt nog toe, ondanks stevige maatregelen en lokale successen.
De oorzaken van verschraling, verdroging en verwoestijning van de grond zijn divers. Zo vormden China’s ontwikkelingscampagnes in de 20e eeuw een zware aanslag op het bosareaal: bossen werden massaal gekapt. Volgens Kathleen Buckingham, verbonden aan het Amerikaanse World Resource Institute, is China door houtkap een van de meest bosarme landen ter wereld geworden, met een bedekkingsgraad van 22 procent van het totale grondgebied (het wereldwijde gemiddelde is 31 procent).
Ook overbegrazing van grasland en wanbeleid rond waterbeheer hadden een funest effect op de grondkwaliteit. Erosie als gevolg van de wind maakte de bodemverschraling nog erger. Lange tijd was daar nauwelijks oog voor bij de autoriteiten. Eerst ontwikkeling en economische groei, het milieu komt later, was de slogan.
Het oprukkende zand heeft in de loop der jaren een ware migratiestroom op gang gebracht. Een piek aan ‘zandvluchtelingen’ was er tussen 2003 en 2008, toen 650.000 mensen in Binnen Mongolië (het Chinese deel van Mongolië) moesten verkassen. Ze moeten allemaal ergens anders gehuisvest worden.
Offensief
Halverwege de 20e eeuw drong het tot de autoriteiten door dat er rond de Gobi actie nodig was. In 1978 zette China een tegenoffensief is met de aanleg van de zogeheten Grote Groene Muur: een langgerekt bos van 4500 kilometer lengte in het noorden van China. In 2050 moeten er 220 miljoen bomen staan. Momenteel staat de teller op 66 miljoen.
Daarmee is deze Groene Muur nu al het grootste aangelegde bos ter wereld, en dat is terug te vinden in de statistieken. Zo meldt de ”Pocket World in Figures 2018” van The Economist dat tussen 1990 en 2014 het bosareaal in China toenam met 31,6 procent.
De vraag is of het ook helpt tegen verwoestijning. Kathleen Buckingham uit in een analyse (”Regreening of China will take more than trees”) haar twijfels. Verwoestijning is een ingewikkeld probleem dat niet enkel met bomen is op te lossen, stelt ze. Aan de grondslag ligt een combinatie van factoren: winderosie, watertekort, overbegrazing, verzilting van de grond (en daardoor het afsterven van planten) en opwarming van de aarde.
Die ongenuanceeerde pats-boemaanpak –massaal bomen planten– is echter typerend voor China, betoogt Elizabeth Economy in haar studie over het Chinese milieubeleid (”The River runs black”). Ze hekelt de „campagnementaliteit” van Chinese machthebbers. Die opereren volgens haar nog precies zoals Mao Zedong in de jaren 50 en 60 deed met zijn absurde ”Vier nee’s campagne”, waarbij miljoenen mensen aan het werk werden gezet om alle ratten, mussen, vliegen en muggen uit te roeien.
Economy: „Peking werkt met simpele sloganachtige formules die weinig praktische toepasbaarheid hebben, vaak enkel op de korte termijn gericht zijn en niet worden gedragen door een positieve betrokkenheid van lokale bestuurders.”
Dat laatste is essentieel, omdat China de laatste jaren sterk heeft ingezet op decentralisatie. Het zwaartepunt van de macht is in de loop der jaren naar de provincies en naar lokale autoriteiten verschoven, waardoor de centrale regering in Peking nog nauwelijks invloed had bij het nemen van milieubeschermende maatregelen.
Massale sterfte
Dat Economy’s analyse juist is, blijkt uit de moeizame voortgang van de Grote Groene Muur. Ook al staan er 66 miljoen bomen, dat is maar een klein deel van de totale hoeveelheid aangeplant groen.Slechts 15 procent van de sinds 1978 geplante bomen overleefde de strijd tegen het oprukkende zand.
Alleen al in 2000 gingen 1 miljard bomen dood als gevolg van ziekte en uitdroging. Dat had voorkomen kunnen worden door meer gevarieerde en inheemse soorten te poten. Er was nog een reden voor de sterfte: niemand zorgde voor de bomen nadat ze waren geplant.
Maar er zijn ook successen te melden. Kathleen Buckingham wijst op het vergroeningsproject op het Loessplateau, in Noord-centraal-China, waar 50 miljoen mensen wonen, Sinds 1994 is hier een herbebossingsproject aan de gang dat wél heeft geleid tot duurzame vergroening. Hoe dat kon? Buckingham weet het. De lokale bevolking was er nauw bij betrokken en profiteerde ook van vergroening door aanwinst van landbouwgrond. Verder deden private ondernemers mee.
Buckingham hamert verder op het belang van „lokale cultuur.” Zo is het Loessplateau het leefgebied van de etnische Hui, die als geen ander weten hoe ze hun land moeten onderhouden. In plaats van van bovenaf opgelegde campagnes is volgens haar „lokale kennis” de meest bruikbare wetenschap die je kunt inzetten bij duurzame vergroening.
Strijd tegen droogte
Met een groeiende wereldbevolking wordt de urgentie van vruchtbare grond steeds groter. Een drieluik over de menselijke strijd tegen droogte. Deel 3 (slot): de Grote Groene Muur van China.