Gedateerde kerkorde kan zich wreken voor wereldlijke rechter
In het licht van de recente rechtszaak tegen de gg Kruiningen doen kerkgenootschappen er goed aan de Dordtse Kerkorde aan te passen aan de huidige praktijk, stelt mr. E. J. H. Plambeck.
In de achterliggende weken heeft deze krant aandacht besteed aan de gerechtelijke procedure tussen een oud-kerkenraadslid en de kerkenraad van de gereformeerde gemeente te Kruiningen (RD 15-4, RD 19-4 en RD 3-5). In dat verband past terughoudendheid. Op de inhoud van deze procedure en de uitkomst voor partijen wil ik daarom niet ingaan. Ik plaats slechts een kanttekening bij de toetsing door de rechter en doe een oproep aan verschillende kerkgenootschappen.
De relatief terughoudende toets die de wereldlijke rechter tot nog toe aanlegt, zo ook in de genoemde procedure, is de volgende. De rechter beoordeelt of een kerkgenootschap zich houdt aan de Nederlandse wet en zijn eigen regels (het statuut en het kerkrecht). Wat het laatste betreft dienen kerkrechtelijke procedures wel met voldoende waarborgen te zijn omkleed, waarbij in ieder geval de beginselen van een behoorlijk proces van toepassing zijn. Deze toets kan wel tot ingrijpende consequenties leiden, zoals nu het geval is: de rechter gebiedt tot het opheffen van een kerkrechtelijke maatregel.
Echter, in deze tijd van toenemende secularisatie kan een rechter besluiten een andere, meer indringende toets aan te leggen. Een rechter kan van mening zijn dat het door velen beschimpte religieus privilege niet meer van deze tijd is in het licht van bijvoorbeeld het gelijkheidsbeginsel. Hij kan in zijn oordeel gesterkt worden door het wetsvoorstel van Wilders en Eerdmans dat in 2004 aanhangig is gemaakt en de uitzonderingspositie in het burgerlijk recht voor kerkgenootschappen wil afschaffen.
Dit voorstel kent sindsdien –gelukkig– een slapend bestaan. Echter, het is mede geënt op meningen die zijn geuit in juridisch gezaghebbende literatuur. Een dergelijk oordeel van de rechter zou naar mijn mening niet wenselijk zijn, maar het gevaar is wel aanwezig. De eerste belangrijke les voor nu is: handel als kerkenraad, kerkgenootschap overeenkomstig het kerkelijk statuut.
Gedateerd
De oproep aan verschillende kerkgenootschappen houdt verband met dit statuut. Het kerkelijk statuut is voor de (Oud) Gereformeerde Gemeenten (in Nederland) de Dordtse Kerkorde (DKO). Deze kerkorde is op veel punten gedateerd. Dat is reeds onderkend tijdens de Algemene Vergadering in 1907 tot oprichting van de Gereformeerde Gemeenten. Een deel van de artikelen is toen al tussen haken geplaatst. Echter, in de praktijk van het kerkelijk leven zijn er veel meer artikelen in de DKO die niet meer (kunnen) worden nageleefd. Welk beeld creëert dit bij de wereldlijke rechter? Hoe kan deze zo een oordeel vellen over de wijze waarop in een concreet geval is gehandeld door een (onderdeel van een) kerkgenootschap? Kan het statuut de rechterlijke toets doorstaan?
In de Gereformeerde Gemeenten zijn in 2008 door de generale synode aantekeningen aangebracht in de DKO. In de loop der jaren zijn verschillende toelichtingen verschenen waarin wordt aangegeven op welke wijze bepaalde artikelen in de praktijk worden toegepast. Echter, uitdrukkelijk wordt aangegeven dat die niet behoren tot het statuut van de Gereformeerde Gemeenten. Dit geldt evenzeer voor de andere aanverwante kerkverbanden, waar deze discussie tot op heden helemaal niet aan de orde lijkt te zijn.
Tijdens de laatstgehouden generale synode van de Gereformeerde Gemeenten is het besluit genomen om in de DKO enkele formuleringen op een aantal praktische –maar zeker niet op principiële– punten aan te passen aan de situatie van nu (RD 14-9-2016, ”GG onderzoeken herziening tekst kerkorde op niet-principiële punten”). Daarbij is aangegeven dat het goed is hierover ook contact te hebben met aanverwante kerkverbanden (G. J. N. Moens, ”De Generale synode 2016 [1]” in De Saambinder 2016, nr. 52, blz. 5). Dat is mijns inziens een eerste stap om te komen tot een statuut waaraan een wereldlijke rechter kan toetsen of een kerkgenootschap wel overeenkomstig dat statuut heeft gehandeld.
Nieuw statuut
Het verdient aanbeveling dat de kerkgenootschappen die thans de DKO, al dan niet licht aangepast, als statuut hanteren, bij herziening van de DKO niet slechts tekstueel enkele wijzigingen doorvoeren, maar vasthoudend aan de grondgedachte van de DKO, de huidige praktijk vastleggen in een nieuw statuut. De mogelijkheid tot aanpassing van de kerkorde biedt de DKO ook zelf in artikel 86. Leidend bij de aanpassing dient, evenals bij de opstelling van de DKO, Gods Woord te zijn en de daarop gegronde Formulieren van Enigheid. Kenmerkend voor de DKO is dat hij een presbyteriaal-synodaal karakter kent. Er wordt uitgegaan van de autonomie van de plaatselijke gemeente, waarbij het bestuur berust bij een kerkenraad. Die dient te handelen binnen synodaal vastgestelde grenzen. Deze grondgedachte kan ook als vertrekpunt dienen bij het opstellen van een nieuw statuut.
Het gaat er daarbij niet om dat de huidige praktijk gewijzigd moet worden. Een nieuw statuut is allereerst een codificatie van de huidige praktijk, maar moet daarnaast wel passen binnen de kaders van de Nederlandse wet waarbij procedures met voldoende waarborgen moeten zijn omkleed. Na vaststelling moet er uiteraard overeenkomstig het statuut worden gehandeld, anders zal een rechter, evenals in de rechtszaak tegen de gereformeerde gemeente van Kruiningen, ingrijpen in een kerkrechtelijke procedure.
Zolang de DKO in zijn huidige vorm dient als statuut voor de verschillende kerkgenootschappen, terwijl daar in de praktijk op veel punten van wordt afgeweken, lijkt mij het risico reëel dat een rechter een indringender toets gaat aanleggen. Dat vormt, gelet op het geseculariseerde klimaat, zeker een ongewenste situatie. Zonder te willen pleiten voor nodeloze vernieuwingsdrift, wijs ik er wel op dat vasthouden aan het oude en vertrouwde zich in dit geval zeker zal wreken.
De auteur is jurist en rondt een proefschrift af waarin hij onder meer ingaat op de rechterlijke toetsing van overheidshandelen.