Bosnische Serviërs erkennen bloedbad Srebrenica
Een officiële Bosnisch–Servische commissie heeft donderdag de regering in Banja Luka een lijst van „meer dan 7000" slachtoffers van het bloedbad van Srebrenica overhandigd. Het is de eerste keer dat van officiële zijde de omvang van de moordpartijen van juli 1995 wordt erkend.
De Bosnische Serviërs brachten de mannelijke bewoners van de moslimenclave Srebrenica om het leven, nadat zij het gebied hadden ingenomen. De enclave stond onder bescherming van Nederlandse militairen.
Een Bosnisch–Servische regeringsfunctionaris, die anoniem wilde blijven, wilde niet het precieze aantal slachtoffers noemen. Dat is volgens hem de taak van de regering.
In juni gaf de Bosnisch–Servische republiek voor het eerst toe dat de Bosnisch–Servische strijdkrachten na de val van Srebrenica „duizenden moslims hebben geliquideerd" en dat de daders de misdrijven verborgen hebben gehouden. Tot dan toe weigerden de autoriteiten in Banja Luka het bloedbad te erkennen. In 2002 schatten zij in een rapport het aantal doden zeer laag. Dat wekte verontwaardiging bij nabestaanden van de slachtoffers en de internationale gemeenschap.
Murat Hurtic van de moslimcommissie voor verdwenen personen meldde donderdag dat in drie graven bij Srebrenica de resten van 586 moslims zijn gevonden. Het gaat om slachtoffers van de moordpartijen van juli 1995. De moslims zijn volgens Hurtic eerst elders begraven en daarna naar de vindplaats overgebracht om de misdaad te verheimelijken. In de graven zijn ook enkele stoffelijke overschotten gevonden van inwoners van de plaats Bratunac die in 1992, aan het begin van de burgeroorlog in Bosnië, om het leven zijn gebracht.