Binnenland

Dorcasdirecteur Leo Visser: Als Levi geroepen om te volgen

Een topbaan bij een havenconcern zegde hij op om een christelijke hulporganisatie te gaan leiden. Aan die overstap ging een andere wending vooraf in het leven van Leo Visser. „Ik leerde dat geloof overgave is, dat ik de touwtjes uit handen moest geven.” Na twaalf jaar bij Red een Kind te hebben gewerkt, is hij nu directeur van Dorcas.

10 February 2017 21:14Gewijzigd op 17 November 2020 00:41
Visser. beeld Anton Dommerholt
Visser. beeld Anton Dommerholt

Een industrieterrein in het Noord-Hollandse dorp Andijk. Daar bevindt zich het kantoor van Dorcas. In de werkkamer van Visser klinkt geregeld zijn hartelijke lach. Op het bureau ligt een Bijbel. Aan de wand hangt één grote foto: vrolijke Afrikaanse kinderen rond een waterpomp. Tussen een paar houten olifanten en giraffes op de kast staan tegeltjes met spreuken, zoals: ”Wat een leven! Had ik maar een vak gekozen”.

Deze en andere kenmerkende uitspraken van hemzelf kreeg Visser mee bij zijn afscheid eind vorig jaar van de organisatie Red een Kind, die arme kinderen in Afrika en Azië toekomst wil bieden. Nu geeft hij leiding aan Dorcas. Deze organisatie is in achttien landen actief met duurzame ontwikkeling, sociale zorg, noodhulp en wederopbouw.

Visser groeide op in een „eenvoudig en geborgen” gezin in Oud-Beijerland. Opa was knecht op een boerenbedrijf, vader werkte in een fabriek. „We hadden het thuis niet breed. Iets lekkers was echt iets lekkers, dat kreeg je niet elke dag. Ik leerde dat je niet veel geld nodig hebt om te kunnen leven.”

Welke plaats hadden geloof en kerk in het gezin?

„Mijn ouders komen uit de Nederlandse Hervormde Kerk, maar maakten in mijn jeugd wat kerkelijke omzwervingen. Ik ben door de vrije oud gereformeerde ds. G. van de Breevaart gedoopt in een boerenschuur in Nieuw-Beijerland. Later zijn mijn ouders –beiden leven nog– geland in de Gereformeerde Gemeenten.

Ik groeide op in een gunnend gezin, maar in de kerk ervoer ik dat het geloof heel exclusief was. Dat beklemde mij en leidde tot vervreemding. Ik kon er niet bij. Pas veel later heb ik God teruggevonden en ging ik me realiseren dat Hij me nooit had losgelaten. Hij Zelf trok me weer naar Hem toe.”

Had u in de tussentijd afscheid genomen van de kerk?

„Niet formeel, maar ik stond wel bijna twintig jaar op afstand. Na de geboorte van ons eerste kind werden mijn vrouw en ik hervormd. Alles draaide in die tijd bij mij om m’n carrière. Ik reisde de hele wereld over. Naar de kerk ging ik alleen uit gewoonte.

Toen ik tegen de veertig was –we waren inmiddels naar Middelburg verhuisd– is dat anders geworden. Menselijkerwijs gesproken kwam dat door de prediking van ds. Louis Wüllschleger, de latere IZB-directeur. Ik ging leren dat geloof overgave is, dat ik de touwtjes uit handen moest geven. Daar was ik niet zo goed in. Willem Barnard zei het ooit zo mooi: Het is alsof je uit een vliegtuig springt zonder parachute, en je weet dat je wordt opgevangen. Dat beeld is me altijd bijgebleven.”

In welke Bijbelse persoon herkent u zich het meest?

„In Levi. Die man zat lekker geld te verdienen. Ineens komt Jezus voorbij en zegt tegen hem: Volg Mij. En Levi staat op en volgt Hem. Wow! Daar gaat het om. Je kunt heel druk zijn met je business en geld hebben als water, maar het komt erop aan dat je Jezus gaat volgen. Dat is niet makkelijk. Ik zie het als een struikelweg. Maar het is wel de weg die ik wil gaan.”

Als jongere ging u naar de hogere haven- en vervoerschool. Waarom die opleiding?

„Ik was al jong geïnteresseerd in schepen, reizen en verre landen. Dat bracht me bij deze studie, een mix van heao en hts. Het was een privéschool. Ik kreeg een speciale beurs, ter beschikking gesteld door het Rotterdamse bedrijfsleven. Voor een ballotagecommissie –twaalf havenbaronnen op een rij– moest ik vertellen waarom ik die opleiding wilde volgen en waarom zij die moesten bekostigen. Het was mijn eerste kennismaking met een wereld die totaal anders was dan die van thuis.”

Wat leerde u van 25 jaar werken bij havenconcerns?

„Ik leerde er omgaan met alle geledingen van de maatschappij. Van hoog tot laag, van rijk tot arm, van zeer goed opgeleid tot niet meer dan de lagere school. Ik begon als managementtrainee en werd uiteindelijk manager van een van de drie units van een internationaal bedrijf. Daar had ik een paar honderd mensen onder me. Het was een harde wereld. Als iets niet goed ging, voelde ik me soms helemaal afgebrand.”

Hoe typeert u zichzelf als leider?

„Ik vind het belangrijk om open en benaderbaar te zijn. Ook ben ik strategisch ingesteld en zie ik mezelf als een doorzetter. Je moet als leider duidelijke taal spreken, voor de troepen gaan staan en durven zeggen: „Deze kant willen we op en we willen iedereen meenemen.” Daar moet je ook moeite voor doen. Het mag niet alleen een mooi praatje zijn.”

Hoe blijkt dat concreet in de praktijk?

„In mijn vorige werkkring nam ik een keer een besluit dat anders uitpakte dan ik had gehoopt. Toen heb ik eerlijk tegen de mensen gezegd: „Ik heb het fout ingeschat. Maar we staan nu hier, we moeten daar heen en ik heb jullie allemaal nodig om er te komen.” De terechte kritiek die ik kreeg, was niet mals. Maar voor mijn gevoel kwam niet alles naar boven. Ik zei toen: „Ik voel dat er nog meer zit, leg alle pijn maar op tafel. Ik ben verantwoordelijk voor de situatie en jullie mogen mij erop afrekenen.”

We gaan in christelijke kring weleens te omzichtig met elkaar om. Dat heeft iets moois, maar het is ook onhandig als kritiek niet benoemd wordt. Als leider moet je je kwetsbaar durven opstellen.”

Is dat lastig?

„Het vraagt zelfverloochening. Je krijgt soms ook kritiek die je als onterecht ervaart. Maar die kritiek is er wel en moet je serieus nemen, zonder meteen in de verdediging te schieten. Wat mensen uitspreken, is wat zij voelen. In zekere zin leer je daarmee omgaan, maar als het op het scherp van de snede gaat, is het nooit makkelijk. Dan neem ik het ook weleens mee naar huis.”

Wat bracht u tot de overstap van een havenconcern naar Red een Kind?

„Langgeleden las ik een interview met een grote ondernemer aan het eind van zijn loopbaan. Hij noemde het belangrijk je carrière op te delen in drie fasen. Eerst moet je goed worden in dat wat je doet, daarin uitblinken. Het tweede is: geven wat je op dat gebied hebt. En het derde: teruggeven aan de maatschappij wat je hebt geleerd. Dat is altijd in m’n achterhoofd blijven zitten.

Toen mijn vrouw en ik 25 jaar getrouwd waren, wilden we iets aparts doen. We gingen met ons hele gezin en aanhang naar Rwanda en Tanzania, een idee van reisorganisator Ies Goedbloed uit Middelburg. Het was een geweldige ervaring. In de binnenlanden van Rwanda ontmoetten we een Nederlander die bezig was met een waterproject. Toen ik hem bezig zag, boven op een berg, dacht ik: Dit type werk is iets voor mij.

Nadat ik thuiskwam, raakte dat op de achtergrond, totdat de vacature voor directeur bij Red een Kind voorbijkwam. Vanaf het eerste contact klikte het. Uiteindelijk vroeg de organisatie mij op Stille Zaterdag 2004 daadwerkelijk te komen. De volgende ochtend leek het alsof de preek alleen voor mij bestemd was. Toen ik uit de kerk kwam, ging de telefoon en hoorde ik dat een collega en zijn zoon die nacht waren verongelukt. Dit bepaalde me sterk bij waar het echt om gaat in dit leven. Het werd me duidelijk dat ik naar Red een Kind zou gaan. Ik moest volgen.”

Betekende dat in financiële zin een offer?

„Ja, nogal. Ik zat in een gouden kooi, had een riant salaris en kreeg flinke bonussen. Mijn werk draaide om zo veel mogelijk geld verdienen, voor de aandeelhouders, voor het bedrijf, voor mezelf. Ik heb het met vreugde gedaan, ondanks de nadelen die eraan vastzaten. Tegelijk zeg ik nu: het geeft zo veel meer voldoening als de resultaten van je werk ten goede komen aan kwetsbare mensen die niets hebben. Het financiële offer dat ik moest brengen, heeft me nooit gehinderd. Ik wil er ook niet te hoogdravend over doen. Het was gewoon over, klaar.”

Wat doet de confrontatie met armoede met u?

„Ik ben er vaak mee geconfronteerd, maar de eerste keer maakte de meeste indruk. Voor m’n werk in het bedrijfsleven was ik in Zuid-Amerika. Ineens kwam ik in een sloppenwijk terecht. Het regende, de modder stroomde van de heuvel en het stonk. Ineens kwamen een vrouw met haar dochtertje in een prachtig, smetteloos jurkje uit een hutje naar buiten. Ze keken me aan en stapten toen de modder in. Dat maakte diepe indruk op me. Hun waardigheid! Ik dacht: Wat hebben die mensen geleerd wat ik niet ken? Die vraag is altijd gebleven als ik bij mensen in armoede kom. Niet: Wat kunnen zij van mij leren, maar: Wat kan ik van hen leren? Deze mensen zijn niet zielig. Het zijn overlevingskunstenaars.”

U ontmoette christenen in Azië en Afrika. Wat leerde u van hen?

„Godsvertrouwen. Ik heb christenen ontmoet die zich er elke dag van bewust zijn dat ze een taak hebben in het Koninkrijk van God. Ze beseffen hun kwetsbaarheid en kennen een afhankelijk leven waarin het gebed een grote plaats heeft. Maar ik wil het niet idealiseren. We moeten hen niet heiliger maken dan ze zijn. Het zijn ook gewoon mensen met hun hebbelijkheden en onhebbelijkheden die je kunnen verbazen met de manier waarop ze soms met geld of macht omgaan.

Een absoluut dieptepunt in mijn vorige werkkring was de confrontatie in 2006 met seksueel misbruik binnen een partnerinstelling in India. Daarbij waren christenen betrokken die in hoog aanzien stonden. Misbruik komt helaas overal voor. Mijn vader zou zeggen: We zijn allemaal kinderen van Adam. Maar toen ik ermee te maken kreeg, was dat heel schokkend. Het druiste in tegen alles waarvoor we stonden.”

Wat wilt u de komende vijf jaar bij Dorcas bereiken?

„We moeten blijven doen waar we goed in zijn en daar steeds beter in worden. Dan denk ik vooral aan het opzetten van nog meer programma’s die zijn toegesneden op problemen aan de rafelranden van Europa, of het nu gaat om ouderen, Roma, vluchtelingen of mensen die bij de wederopbouw van landen verdwijnen in de gaten van het systeem. Daarbij kunnen we onze ervaring in het opbouwen van fragiele gemeenschappen goed benutten.”

Welke persoon inspireert u het meest?

„Ik heb zo veel inspirerende mensen ontmoet. Ik denk aan bisschop Tutu, die ik tegenkwam op een bijeenkomst in Den Haag. Hij is een nederig mens, heeft oog voor verdrukten en buitengeslotenen, kan een tegenover zijn van machthebbers. En hij heeft ook humor. Ik vind hem buitengewoon inspirerend.

Dat geldt ook voor veel gewone mensen. Neem de moeders en oma’s die ik ontmoette in Rwanda. Ze hadden de genocide overleefd en waren bezig hun leven op orde te krijgen. Ondanks alle pijn getuigden ze van hun geloof. Of die man in hetzelfde land die als enige van negentien kinderen de genocide heeft overleefd. Hij leeft dicht bij God en staat altijd open voor een ander. Dat vind ik inspirerende personen. Als ik zulke mensen ontmoet, val ik helemaal stil.”

Levensloop Leo Visser

De wieg van Leo Visser (1957) stond in Oud-Beijerland, waar hij opgroeide als oudste in een gezin met vijf kinderen. Na de hogere haven- en vervoerschool werkte hij 25 jaar als manager bij diverse havenbedrijven in Rotterdam en Vlissingen.

In 2004 werd Visser directeur van de hulporganisatie Red een Kind. Sinds afgelopen maand is hij algemeen directeur van hulp- en ontwikkelingsorganisatie Dorcas.

Visser is getrouwd. Hij heeft twee dochters en een zoon, in de leeftijd van 29 tot en met 37 jaar, en een kleinzoon. Visser woont op ’t Loo (gemeente Oldebroek) en is lid van de hervormde gemeente te Wezep.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer