Meer dan goud
Romeinen 8:32
„Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?”
Alle schatten van goud zijn vergeleken met deze Gave slechts een graankorrel. Maar helaas is er het ellendige ongeloof, zoals Christus later Zelf klaagt, en de grote dikke duisternis, zodat wij van zo’n edel Geschenk en zo’n grote Schat wel horen, maar er toch geen geloof aan hechten, zodat deze troostvolle woorden aan onze oren voorbijgaan en het hart ze desondanks niet in zich opneemt. Wanneer men op een goedkope wijze aan een huis kan komen, heeft men er zo veel geloof voor over dat het lijkt alsof ons leven geheel en al van het tijdelijke goed afhankelijk was. Hier echter, waar men predikt dat God Zijn Zoon uit louter liefde de wereld geschonken heeft, zijn wij zo traag en lui dat het zonde en schande is. Aan wie ligt het dan dat wij alle gaven en dit Geschenk zo gering achten en dat wij zulke woorden niet ter harte nemen en er voortdurend aan denken? Dat ligt aan niemand anders dan aan de ellendige duivel, die onze harten zozeer verblindt dat wij deze heerlijke prediking over onze hoofden laten heengaan en ons intussen bekommeren over allerlei tijdelijke zorgen. Daarom, men moest met deze woorden alle dagen opstaan en zich weer neerleggen, opdat wij deze Gave ons toch enigermate in het hart voorstellen en God voor zulk een onuitsprekelijke weldaad ook van tijd tot tijd dankzeggen.
Maarten Luther, hoogleraar in Wittenberg
(”Gods liefde in Christus”, preek uit 1538)