Post Uit Karinthië: hele dagen wroeten in afval om wat bij te verdienen
Het werk dat Murat (51) doet, wil geen Oostenrijker doen. Daarom bestaat het team, dat hout, ijzer en andere waardevolle materialen uit de berg vuilnis haalt, geheel uit buitenlanders.
Het is nog donker als Murat bij de afvalstoffenverwerker komt aanrijden waar hij sinds een jaar of twaalf werkt. Hij parkeert zijn auto achter de enorme hallen waar het afval uit Klagenfurt en omgeving wordt verwerkt. Hij trekt binnen zijn fluorescerende overall aan, neemt koffie uit de automaat, steekt een sigaret op en zet zich op een stoel in de kantine. Op zijn telefoon leest hij het laatste nieuws uit zijn geboorteland: Bosnië-Herzegovina. Als de peuk is uitgedrukt, steekt hij een kaart in de prikklok en beent naar zijn werkplek.
Zijn drie naaste collega’s zijn afkomstig uit Roemenië, Slovenië en Kroatië. Eén voor een druppelen ze binnen, begroeten elkaar in een taaltje dat ze zelf hebben ontwikkeld en voor geen buitenstaander is te verstaan. Donker geronk kondigt de komst van de eerste vrachtwagen van die dag aan. De felle koplampen zetten de hal in een spookachtig licht. Het zware gedreun en hoge gepiep van de shredder maakt het er niet gezelliger op.
Na een korte Bosnisch-Duitse groet vinkt Murat op het formulier dat de chauffeur hem voorhoudt ”Sperrmüll” aan en wijst hem waar het afval moet worden gestort. Even later ligt er een hoop van tien ton huishoudelijk afval in de hal. Murat vertrekt zijn gezicht zodra de stank van het vuilnis in zijn neusgaten dringt. Met dit afval hoeft hij niets te doen. Het is puur huisvuil.
Geen hout, metaal of andere recyclebare materialen zitten erbij. Eén van zijn Oostenrijkse chefs zal dit afval later met de grijper van een graafmachine op de lopende band gooien. De band komt verderop uit bij een monsterlijk grote shredder, die alles tot pulp vermaalt.
De volgende klant is een particulier met een volgepakte aanhanger. „Mijn moeder is twee maanden geleden overleden”, vertelt de man van middelbare leeftijd, terwijl hij een droogrek uit de aanhangwagen trekt. Murat neemt een doos met een broodrooster, een koffiezetapparaat en een ouderwetse radio uit de aanhanger en brengt deze naar de container met ”Elektromüll”. Hij laat ondertussen iets van medeleven blijken. Zijn ogen speuren naarstig de nog resterende lading in de aanhangwagen af.
Daar ziet hij wat! Twee bruine ogen uit een enorme opgezette hertenkop kijken hem weemoedig aan. Hij pakt de kop voorzichtig op, ziet tot zijn teleurstelling dat er een stang ontbreekt. Toch legt hij het preparaat voorzichtig in het hoekje van een container waar hij zijn spullen altijd bewaart. Misschien kan hij de kop toch nog voor een paar tientjes verkopen. Of kan hij er een ander gewei opzetten. Dan is het ding meteen meer dan honderd euro waard, de helft van wat hij wekelijks met afgedankte spullen bijverdient. Of het mag? Officieel niet, maar de directeur knijpt graag een oogje toe.
Het is Murat vaak opgevallen dat klanten hem meewarig aankijken als ze hem tussen het afval bezig zien. Ook zijn buurman Walter verklaart hem voor gek dat hij dit werk doet. Die heeft een uitkering en brengt zijn dagen al vissend en bier drinkend door.
Ja, het werk is fysiek zwaar en de hygiënische omstandigheden op zijn werkplek laten veel te wensen over. De stank is soms niet te harden; de ratten die er huizen zijn zo groot als konijnen. Maar ondertussen heeft hij in zijn geboorteland al twee huizen laten bouwen: één voor zichzelf en zijn vrouw en één voor zijn dochter en schoonzoon.
Halverwege de middag loopt Murat, gewapend met een grote Lidl-boodschappentas naar zijn hoekje met de vondsten van die dag. Een accuboormachine, acht doosjes nieuwe spaarlampen, een tas en een nieuwe elektrische barbecue verdwijnen in de tas. Hij kijkt naar de hertenkop en staat verstijfd. De kop is weer compleet. „Als het groeizaam weer is, kunnen ze heel hard weer aangroeien”, roept zijn Sloveense collega Drago.