Rijken niet ten halve gekeerd in Monterrey
”Finance for Development”, ”Geld voor Ontwikkeling” was het motto van de VN-top in de Noord-Mexicaanse industriestad Monterrey. Staatshoofden en regeringsleiders van ruim 170 landen hebben er gedebatteerd over de vraag hoe ze armoede in de wereld beter kunnen bestrijden.
Critici hadden liever gesproken over bestrijding van de rijkdom, namelijk van al die ’weldoeners’ als Wereldbank en IMF.
Eigenlijk draaide het in Monterrey om een doel dat al eerder was gesteld in de zogenaamde Millennium Declaration uit 2002: halvering van de armoede in 2015. Dat wil zeggen: halvering van het aantal van 1,2 miljard allerarmsten in de wereld, die moeten rondkomen van minder dan 1 dollar per dag. Dit hoge doel hangt inmiddels als een zwaard van Damocles boven de hoofden van de geachte afgevaardigden, want het ziet er niet naar uit dat het wordt gehaald. In die zin was Monterrey een zinloze tijd- en geldverspilling („hoeveel kinderen hadden kunnen worden ingeënt met het geld dat die 54 regeringsleiders en 300 ambtenaren hebben opgemaakt?” vroeg columniste Amity Shlaes deze week cynisch in de Financial Times.
De Wereldbank had bij monde van James Wolfensohn voorgerekend dat het huidige bedrag van 50 miljard dollar aan ontwikkelingshulp per jaar zal moeten worden verdubbeld om in 2015 het gestelde doel te kunnen halen. Ook dat viel bij critici verkeerd. Die spraken deze week al van ”de geest van Monterrey” als de geest van de bloedzuiger, met zijn refrein: geef, geef! De hebzuchtige agenda van de ”aid-o-crats”, de bureaucraten van Wereldbank en IMF, zou weer worden afgewerkt, en die beogen maar één ding: uitdijende budgetten. Alsof groei en ontwikkeling een zaak is van meer geld.
In plaats van gehoor te geven aan deze ’geefobsessie’ van Wereldbank en IMF bepleitten de critici juist beknotting van deze instituten. Voormalig econoom bij de Wereldbank William Easterly hekelde deze week in de Financial Times hun ongecontroleerde verspilzucht. „Ze doen niets liever dan geld laten rollen, want alleen zo krijgen ze weer nieuw geld en rechtvaardigen ze hun bestaan. En ieder jaar horen we weer de belofte dat men kritischer en selectiever te werk zal gaan.” Intussen wordt er volgens hem door regeringen nauwelijks nagegaan of de projecten die met overheidsgeld worden gefinancierd wel effect hebben.
Om daarin verandering te brengen pleit Easterly voor vérgaande concurrentie binnen de wereld van de ontwikkelingsinstituten en hulporganisaties, waarbij onafhankelijke instellingen de kosten-batenplaatjes naast elkaar leggen.
Of Monterrey inderdaad de kant van ’meer’ zou opgaan was eigenlijk aan het begin van de top, afgelopen maandag, al bekend, want de slotverklaring lag al anderhalve maand in ieders postvak. Dat was namelijk de voorwaarde die Washington had gesteld om aan de bijeenkomst mee te doen.
Welnu, in de verklaring wordt de bal vooral naar de arme landen zelf doorgespeeld: zij zullen vóór alles hun eigen financiële bronnen moeten aanboren. Niet zozeer gebrek aan geld als wel kapitaalvlucht is het kwaad dat arme landen achtervolgt. En dat komt door een ernstig gebrek aan binnenlandse spaar- en investeringsmogelijkheden, aan betrouwbare pensioenfondsen en levensverzekeringen. Door op die terreinen betere voorzieningen te treffen, kan veel eigen geld worden vastgehouden.
Als tweede geldbron en aanjager van economische en sociale ontwikkeling worden buitenlandse directe investeringen (FDI) genoemd. Groot voordeel daarvan is dat tevens kennis en technologie binnenkomt. Verder verdwijnt het geld in tijden van crisis niet snel over de grens, zoals dat wel het geval is met geld dat via de kapitaalmarkt (met name kortlopende leningen) is aangetrokken. De Azië-crisis van 1997 heeft het vluchtige van dit kapitaal pijnlijk aangetoond.
Op de derde plaats in de Monterrey-lijst staat dan toch de financiële hulp uit het buitenland. Wolfensohns verdubbeling naar ruim 100 miljard dollar heeft het ook dit keer niet gehaald. Zelfs met de toegezegde verhogingen halen de meeste landen nog lang niet de door de VN gestelde minimumnorm van 0,7 procent van ’s lands bnp. De afgelopen tien jaar kwam het gemiddelde zelfs niet verder dan 0,33 procent (uitzonderingen: Nederland met 0,82 procent, Zweden 0,81 en Denemarken met 1,06 procent).
Grote klapper op de Monterrey-top was in dezen de Verenigde Staten, die bij monde van president Bush een verhoging van de hulp toezegden met 10 miljard in 2006. Overigens gaat de stijging pas in 2004 in en om die reden is zijn toezegging verre van hard. Het Amerikaanse Congres en niet Bush heeft de vinger aan de knip, en we moeten nog maar afwachten of Bush tegen die tijd nog in het Witte Huis zit. Verder is de hulp inhoudelijk een schijntje: vergeleken met de status van de VS als rijkste land ter wereld (de VS geven momenteel niet meer dan 0,1 procent van hun bnp uit aan ontwikkelingshulp).
Maar vooruit. Er ging toch wel wat uit van zo’n gebaar. Bush was nog niet uitgesproken of de EU zegde toe het jaarlijkse bedrag te verhogen met 7 miljard dollar tot een percentage van 0,39 in 2006. En dat is weer een stapje in de richting van de VN-norm.
De reden voor Bush’ gulheid mag duidelijk zijn. Armoede heeft immers alles te maken met voedingsbodems voor terrorisme, en Bush beseft ook wel dat hij veiligheid en vrede in de wereld niet alleen met bommen tevoorschijn kan toveren.
Maar hoe verzeker je je ervan dat die hulp niet in de zakken van dictators of corrupte lieden verdwijnt?
Ook daarop had Bush in Monterrey een antwoord, en wel in zijn zogenaamde White House Plan. Hij eist daarin dat ontvangers optimaal verantwoording afleggen van hun bestedingen, en de vrije markt in hun land alle ruimte geven.
Overigens kun je je afvragen of de Amerikaanse president zijn ideeën zelf niet met voeten treedt: zijn steun aan Pakistan, een van de meest corrupte landen in de wereld, is immers enkel vanuit politieke motieven (strijd tegen het terrorisme) te begrijpen.
Een pijnlijk punt ten slotte, althans voor kolossen als de Wereldbank en het IMF, is het pleidooi om donororganisaties meer onderling te laten concurreren: wie een bepaald project voor de laagste prijs kan uitvoeren, krijgt de pot met geld. Dat gaat aardig in de richting van wat ex-Wereldbank-econoom Easterly deze week bepleitte: Laat de wind van de concurrentie maar waaien! Te vrezen valt dat de macht van de reuzen dusdanig groot is dat zulke plannen stilzwijgend in de prullenbak worden gemanoeuvreerd.