Amsterdam blijft trekken voor inwoners van Turks dorpje
Alleen mannen lopen in het dorpje Serefligokgozu uit om minister Verdonk (Vreemdelingenzaken en Integratie) welkom te heten. Niet alleen de minister schudden ze blij de hand, maar ook het hele Nederlandse gevolg en alle journalisten krijgen van enkele tientallen mannen een handdruk, soms met een groet in het Nederlands.
„Waar zijn de vrouwen?” is zowat de eerste vraag die Verdonk stelt als zij plaatsneemt in het dorpshuis in aanbouw. Die komen later, krijgt zij te horen, maar dat zal niet het geval blijken. Ze zitten thuis, werken op het land of puffen uit in de schaduw van een muurtje. De bewindsvrouw zoekt ze dan maar zelf op, op het pleintje waar enkele vrouwen de was doen met de hand. Het water is opgewarmd op een vuurtje.
Verdonk bezocht woensdag het plattelandsdorpje, 100 kilometer ten zuidwesten van de hoofdstad Ankara, als onderdeel van haar bezoek aan Turkije. Dit dorp heeft een speciale band met Amsterdam, omdat daar de afgelopen veertig jaar 2000 dorpelingen neerstreken: 58 gezinshoofden en hun nakomelingen. Het arme dorp liep bijna leeg.
Ali Sari (65) vertrok in 1964 als eerste dorpsbewoner naar Nederland, om geld te verdienen. Pas vijftien jaar later liet hij zijn vrouw, drie dochters en drie zoons overkomen, toen hij zag dat anderen dat ook deden. „Ik wilde na twee jaar teruggaan, maar de economische situatie in Turkije was slecht. Daarom verlengde ik mijn verblijf steeds en opeens zat ik veertig jaar in Nederland”, aldus de gepensioneerde Ali, die zijn 32-jarige zoon Asir het gesprek laat vertalen.
Ali’s vrouw Hatice praat helemaal geen woord Nederlands, hoewel zij 25 jaar in Nederland woont. Ze kan daardoor niet met haar dertien kleinkinderen praten. Verdonk zit naast haar op de bank en zegt dat ze heus niet te oud is om nog een taalcursus te volgen. Hatice lacht, snikt en slaat haar handen voor haar gezicht. De minister zegt later het „afgrijselijk” te vinden dat de vrouw niet in staat is contact te maken. Verdonk wil vooral vrouwen stimuleren Nederlands te leren en „mee te doen.”
In Serefligokgozu zijn er maar tientallen achterblijvers die ooit de sprong naar Amsterdam niet waagden. Zij hebben het niet makkelijk. Stromend water en verharde wegen ontbreken en er is helemaal niets te doen. Op wat akkerbouw na is er geen werk. Er is een winkeltje van 25 vierkante meter. De vrouwen dragen allemaal een hoofddoek en laten zich nauwelijks zien.
Lichtgrijze stenen huisjes steken schril af tegen frisse kleurige etagewoningen die de migranten in hun geboortedorp van hun spaargeld hebben laten bouwen. Het kost volgens hen zo’n 35.000 euro om daar een huis te bouwen, wat een heilig doel lijkt voor de migranten.
De geldstroom bezorgde het dorp wel iets meer welstand, maar een perspectief biedt het niet. De eerste gastarbeiders, die nu in de zestig zijn, vertoeven afwisselend daar en dan weer in Amsterdam om dicht bij hun (klein)kinderen te zijn. De tweede generatie bezoekt het dorp steeds minder vaak en peinst er niet over terug te gaan. In Nederland is het leven vele malen beter, zegt zoon Asir, die op vakantie is.
Verdonk hoort de verhalen met interesse aan. Ze kan het zich moeilijk voorstellen hoe deze mensen in twee totaal verschillende werelden leven, zegt ze later. Ze vindt het geen goede situatie. Het liefst zou ze zien dat ze een keuze maken, voor Turkije of voor Nederland. Verdonk vindt dat de Turkse migranten vooral hun positie in Nederland moeten verbeteren.
Ze stoort zich eraan dat de scheiding tussen rijk en arm in het dorp wordt uitvergroot. „De achterblijvers houden dan altijd de drang om ook naar Nederland te komen om geld te verdienen.” De minister kan het sowieso nog steeds niet begrijpen dat Turken emigreren. „Waarom komen ze naar Nederland? Ga dan ergens anders in Turkije wonen en werken. In dit land is genoeg te doen.”
Ze wijst op de 19-jarige Ahmet Cinar, die in Amsterdam met zijn broers en zussen een slagerij runt. Ahmet wil graag zijn vrouw en zijn anderhalf jaar oude kind naar Nederland halen, die nog in Ankara bij haar ouders wonen. Ze zijn bezig met een verblijfsvergunning. Verdonk vraagt zich af wat voor toekomst hij krijgt in Nederland en meent dat het in Turkije beter is. Ahmet maakt zich niet druk, ook niet om de strengere eisen die er komen. De familiezaak levert genoeg inkomen op. Zijn vrouw kan huisvrouw worden of lerares, want ze heeft een diploma in Ankara gehaald.
Vooral de jongere mannen in het dorp willen alsnog naar Nederland. Het komt vaak voor dat zij op een toeristenvisum van drie maanden in Amsterdam gaan werken en illegaal blijven hangen, bij familie. Zo ook Cengiz (34), die onlangs na een illegaal verblijf van elf jaar is opgepakt en teruggestuurd. Hij gaat binnenkort naar Amsterdam terug. Iedereen in het dorp heeft contacten in Amsterdam. Ook hij komt zo gemakkelijk aan werk, zegt hij, hoewel het nu iets lastiger wordt. Het spijt hem zeer dat zijn ouders destijds achter zijn gebleven in Serefligokgozu.
Verdonk maant hem dat illegaliteit niet op prijs wordt gesteld. Ze ontkent de suggestie van Cengiz dat aansluiting van Turkije bij de Europese Unie betekent dat hij gemakkelijk naar Nederland kan. „Nee, dat zal niet gebeuren”, zegt Verdonk streng. Ze adviseert hem elders in Turkije te gaan werken. „Een jongeman als u maakt toch overal snel contact. Dat moet lukken”, houdt de minister hem voor.
Cengiz zegt later in prima Nederlands dat dit in Turkije niet zo werkt. Turken helpen volgens hem alleen hun eigen familie of bekenden aan een baan of een huis. „Elders in het land is geen werk, zelfs niet als je gestudeerd hebt. En als dat er wel is, gaan de baantjes naar de familieleden.”