Eenheid van Driestar, gezin en kerk
„Het is van groot belang dat we ons verbonden blijven weten met het geestelijk klimaat van de oprichters van de Driestar. Die mooie naam wijst erop dat de school een eenheid moet vormen met het gezin en de kerk. Evangelisatie is een taak van de kerk; onze scholen zijn er vooral om de kinderen van het bevindelijk gereformeerde volksdeel op te voeden in de lijn die de ouders voorstaan.”
Ds. P. Mulder zei dat woensdag in de Goudse St. Jan tijdens de jaarlijkse themadag van hogeschool de Driestar. De bijeenkomst vormde de start van de herdenking van het zestigjarig bestaan van de reformatorische onderwijzersopleiding.
De Dordtse predikant, voorzitter van scholenorganisatie VGS, sprak over het thema ”Hoe vitaal is het christelijk onderwijs?” Hij schetste het ontstaan van de Driestar in Krabbendijke. „Oprichter P. Kuijt had gekerkt bij ds. G. H. Kersten, die het belang van eigen onderwijzers beklemtoonde. Wat is er in de achterban meegeleefd, geofferd en vooral ook gebeden. Er waren veel zorgen rond de financiën en rond het vinden van bevoegde docenten, maar het ideaal werd in grote saamhorigheid nagestreefd: leerkrachten opleiden die onze kinderen zouden vormen op bevindelijk gereformeerde grondslag, in het diepe besef van het belang van de vreze des Heeren.
Men was innerlijk vreemd van het uitgangspunt -de veronderstelde wedergeboorte- en het oppervlakkige klimaat -het cultuuroptimisme- van veel christelijke scholen. Diep was men doordrongen van het verschrikkelijke van de zondeval en van het besef dat er een wonder in ons hart moet gebeuren op reis naar de eeuwigheid. Het geestelijk klimaat werd gestempeld door een afhankelijk gebedsleven en eenvoud in de levensstijl.”
De Driestar functioneert nu in een andere samenleving dan in 1944, zei ds. Mulder. „Ook binnen de rechterflank van de gereformeerde gezindte lijkt het eeuwigheidsbesef verminderd, is de mondigheid toegenomen, klinkt kritiek op de Dordtse Leerregels en ontstaan er zelfs rafels aan het schriftgezag. Door evangelische invloeden wordt er minder accent gelegd op de totale onmacht van de mens.
Er heerst een zekere tweeslachtigheid: enerzijds is het isolement gegroeid doordat we meer eigen instellingen hebben en doordat de afstand tot de rest van de maatschappij is toegenomen, anderzijds is er op het terrein van literatuur, eigentijdse muziek en tal van andere facetten van de samenleving een grotere acceptatie gegroeid. Bij sommigen is er te weinig waardering voor de eigen gezindte, juist ook doordat men andere kringen slecht kent. Indutten is niet goed, we moeten wel gezond kritisch zijn, maar afzetten tegen de eigen kring is verwoestend.”
Anderen dobberen maar wat mee en maken zich de wezenlijke zaken onvoldoende eigen. „Ook dat is een gevaar”, zei ds. Mulder. „De Schrift en het erfgoed der vaderen vormen voor ons onopgeefbare zaken. Maak je die eigen en geef ze door. Weet dat je leerlingen een nieuw hart nodig hebben en dat de Heere dat ook vandaag nog werkt.
Onze scholen hebben een eigen kleur, een eigen ondergrond. Daaraan moeten we ons verbonden weten en dat moeten we ook uitdragen. Onze kinderen hebben leerkrachten nodig die in levensbeschouwelijk opzicht helder zijn. Maar er is vooral grote behoefte aan leerkrachten die de Heere vrezen en geestelijk leiding kunnen geven. Daarin ligt de echte vitaliteit van het christelijk onderwijs.”
Evenals ds. Mulder wees directievoorzitter drs. L. N. Rottier Psalm 78 aan als „de diepe drijfveer van onze vaderen bij de stichting van eigen scholen, en als het goed is ook onze drijfveer bij de instandhouding van en het lesgeven aan deze scholen”: Gods getuigenis bewaren, erbij leven en het doorgeven.
Prof. dr. S. Miedema, bijzonder hoogleraar christelijk onderwijs aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, stelde dat door het onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs de leerlingen op openbare scholen levensbeschouwelijke vorming onthouden wordt. „Daarmee is ons stelsel een beletsel voor optimale persoonlijke identiteitsontwikkeling. Dat houdt me permanent bezig. De overheid moet levensbeschouwelijke vorming een kans geven. Ziet het christelijk onderwijs hier ook een taak? De Driestar moet zich niet opsluiten in de eigen kring. Gelukkig is de aandacht voor confrontatie met de pluriforme samenleving toegenomen.”
Miedema constateerde verheugd dat op open christelijke scholen het aandacht besteden aan de identiteit uit de taboesfeer is gehaald. „Ook binnen het openbaar en humanistisch onderwijs is die belangstelling de afgelopen tien jaar toegenomen. Het confessioneel basisonderwijs is springlevend. Helaas vormen de rooms-katholieke scholen een uitzondering. Daar spelen levensbeschouwelijke aspecten bij ouders nauwelijks een rol.”