Centrale bankiers moeten hun grenzen kennen
De euro is de afgelopen weken flink in waarde gestegen. De Europese Centrale Bank (ECB) vindt dat niet leuk, omdat een sterke euro op korte termijn zowel de groei als de inflatie omlaag drukt.
De bank probeert beide juist met man en macht op te krikken. De waardestijging leidt meteen tot de vraag wat de ECB ertegen gaat doen. Waarop de bank steevast antwoordt: niets, we hebben geen wisselkoersdoelstelling. De ECB neemt de ontwikkeling van de waarde van de munt mee in zijn analyse over inflatie- en groeivooruitzichten, echter niet als dé factor, maar als een factor.
Daar moest ik aan denken toen ik onlangs Klaas Knot, president van De Nederlandsche Bank (DNB), de jaarlijkse H.J. Schoo-lezing hoorde geven. De titel van zijn voordracht luidde: ”Samen sterker uit de crisis: hoe we Europa weerbaarder, welvarender en duurzamer kunnen maken”. Ik vond de lezing sterk, uitstekend doordacht. Maar ik had van hem ook niet anders verwacht. Behalve dat vond ik de inhoud echter ook misplaatst.
Knot is als DNB-president tevens bestuurslid van de ECB. Die instelling heeft als taak te zorgen voor prijsstabiliteit. Tot 2003 verstond de ECB daaronder een jaarlijkse prijsstijging van minder dan 2 procent; sinds 2003 is er sprake van prijsstabiliteit als de inflatie onder, maar dicht bij die 2 procent ligt.
De ECB bestaat inmiddels 21 jaar. Als ik naar zijn track record kijk, zie ik dat de inflatie slechts twee keer voldeed aan de definitie: in 1999 en 2018. In de wetenschap dat monetair beleid met vertraging van meer dan een jaar doorwerkt in de inflatie, telt 1999, het eerste jaar van de ECB, eigenlijk niet mee. Als we aannemen dat 2018 geen gelukstreffer was, dan heeft de ECB het dus in slechts 1 van de 21 jaren goed gedaan. Dat is een score van minder dan 5 procent. Mij dunkt dat het meer voor de hand had gelegen een lezing te geven over waarom de bank keer op keer is gezakt voor zijn examen, waar het fout is gegaan en of het monetaire roer niet om moet –omdat het beleid van de afgelopen jaren aantoonbaar niet werkt– dan over hoe het eurohuis te verbouwen en in te richten.
Ik vind het misplaatst als een centrale bankier het daarover heeft. Dat zou, net als de wisselkoers van de euro, een gegeven moeten zijn voor de centrale bankiers. Die gaan daar niet over, dat is het domein van politici. Een centrale bankier die het over zaken gaat hebben waar politici over gaan, zet de deur open voor politici om zich met monetaire zaken te bemoeien. Dan is het een kleine stap naar afkalving van de onafhankelijkheid van een centrale bank, een onschatbaar groot goed, zoals Knot goed weet.
Over wisselkoers gesproken: een DNB-president, had, gezien het succes van onze harde gulden voor onze welvaart, best mogen melden dat een sterke munt misschien kortstondig even niet uitkomt, maar op termijn te prefereren is boven een structureel zwakke munt!
Knot haalde een paar keer zijn voorgangers aan. Nu de ECB de deur open zet voor een hogere inflatie in de toekomst en in het verlengde daarvan een zwakke euro prefereert boven een sterke euro, moest ik denken aan Leonardus Trip, twee keer DNB-president (kort voor en kort na de Tweede Wereldoorlog) en in mijn ogen de beste ooit. Je eigen munt verzwakken vond hij muntvervalsing.
De auteur is hoofdeconoom bij OHV Vermogensbeheer