Noord-Korea, een land geobsedeerd door oorlog
Noord-Korea is een land geobsedeerd door militaire strijd. Enerzijds is er de absurde verheerlijking van de „succesvolle” Koreaanse bevrijdingsstrijd tegen de Japanners. Aan de andere kant wordt de verschrikking van oorlog benadrukt in het geval de „Amerikaanse agressor” zijn wreedheden zal botvieren op de Koreanen.
Wie als buitenlander dit land -Nederland past er drieënhalf keer in- bezoekt, snuift die sfeer van oorlog dagelijks op. Met alle gevolgen van dien. Toen ik voor het eerst in Pyongyang om zeven uur ’s ochtends het luchtalarm hoorde afgaan, zat ik rechtovereind in mijn bed: „Bush zal toch niet…”
Naarmate je dichter bij de grens met Zuid-Korea komt -of beter: de bestandslijn op de 38e breedtegraad nadert-, is dat oorlogssfeertje steeds nadrukkelijker aanwezig. In de zuidwestelijke stad Kaesong, 160 kilometer ten zuiden van Pyongyang, kom je zelfs auto’s en tractoren tegen die zijn omhangen met camouflagenetten. Overigens lijken die tractoren in de verste verte niet op de onze: gammele koektrommeltjes zijn het die van ouderdom nog net niet uit elkaar vallen.
De weg van Pyongyang naar Kaesong heet officieel de Herenigingsweg - een naam die klinkt als een program voor de te verwachten confrontatie. En alsof er aan het eind geen zwaarbewaakt, met mijnen volgestopt grensgebied wacht dat iedereen zal tegenhouden, is er langs de weg zelfs heel optimistisch een bord met ”Seoul, 70 kilometer” neergezet. Een enorm monument van twee elkaar begroetende Koreaanse vrouwen -Noord- en Zuid-Korea symboliserend- maakt het rijden op deze weg tot een bijna hoopvolle happening. Misschien zijn de tientallen (onverlichte) tunnels waar we doorheen gaan ook wel symbolisch bedoeld! De regelmatig opduikende hopen betonblokken aan weerszijden van de weg laten in ieder geval niets te gissen over. In geval van een aanval van „de agressor uit het zuiden”, kunnen die blokken over de weg worden gerold en is er geen doorkomen meer aan. Overigens hebben de Zuid-Koreanen aan hun kant soortgelijke blokkades gereedliggen. Dat wordt lastig herenigen!
In een land dat zo op oorlog is gefixeerd, valt het op hoe stil het er is, althans in de lucht. Al die tijd dat we in Noord-Korea waren scheurde er geen enkele straaljager over onze hoofden, en ronkte geen helikopter in de verte. Kennelijk speelt de ernstige energiecrisis ook de luchtmacht parten en wordt de kerosinevoorraad zorgvuldig bewaard.
Des te nadrukkelijker presenteert het Noord-Koreaanse leger zich op de grond. Overal kom je ze tegen: mannen, vaak jongens nog, met strakke gezichten, hoge petten en in groene uniformen. Marcherend over de weg, opgepropt in de laadbak van een vrachtwagen, of op een kluitje zittend in de berm. Zolang de oorlog niet uitbreekt zijn soldaten er om te ploegen, te zaaien, te oogsten en te bouwen - vandaar dat je ze overal aantreft.
De weg richting Kaesong voert door een fraai landschap met beboste bergen, met in de dalen rijst- en maïsvelden. Rijst en maïs! Was dat niet het juche-voedsel waarmee wijlen dictator Kim Il Sung alle bergen en dalen wilde plaveien? „Rijst ís communisme” schijnt hij ooit te hebben gezegd, en wie zijn hoofd schudde over zo veel onkunde -de twee gewassen zijn maar heel beperkt geschikt voor de Noord-Koreaanse omstandigheden- kon rekenen op zware bestraffing. Kim Il Sung en zoon wisten het zeker: de juche-ideologie zou alle natuurwetten tarten. De verschrikkelijke hongersnoden die het land halverwege de jaren ’90 troffen, zijn voor een deel aan dit krankzinnige beleid te wijten. En ook nu nog wordt er in delen van het land honger geleden, is er ondervoeding van kinderen en ouderen. Aan de groene velden is het niet te zien, wel is het af te leiden uit de statistieken van internationale hulporganisaties en is het te zien aan de mensen op straat en op het veld: overal tengere lijven en magere gezichten. Vette Noord-Koreanen kom je -soms- alleen in de hoofdstad Pyongyang tegen.
Eenmaal in Kaesong worden we weer zorgvuldig opgesloten achter de hekken van het hotelterrein. Sommigen van ons maken er een sport van om stiekem weg te glippen en alleen de straat op te gaan. Dat begint met een paar stappen buiten de poort, nog een paar stappen en vervolgens snel uit het zicht verdwijnen. Zodra ik een poging waag breekt er lichte paniek uit onder de twee gidsen, zo hoor ik later. De bewaker bij de poort heeft me zien gaan en is er als de kippen bij om dat door te geven. Even later zie ik een van de gidsen koortsachtig zoeken waar ik ben gebleven.
Intussen is me opgevallen dat heel wat voorbijgangers ieder contact met me mijden. Zodra ze me zien staan, steken ze zelfs de straat over om aan de overzijde verder te gaan en me daar te passeren. Uit de literatuur over Noord-Korea wist ik: op contact met buitenlanders staat een fikse straf, maar dat die les er zo bij de burgers is ingepompt, ervaar ik nu aan den lijve.
Wantrouwen jegens westerlingen (vanwege hun „verderfelijke” ideeën) openbaart zich ook in spionagepraktijken in hotels en wooncomplexen voor buitenlanders. De Brits-Zuid-Koreaanse journalist Michael Breen vertelt in zijn boek ”Kim Jong Il, Noord-Korea’s Geliefde Leider” dat een Bulgaarse diplomaat hem adviseerde vooral de spiegels in zijn hotelkamer te controleren. „Als het er een is waar je niet achter kunt kijken, zou er wel eens een camera in kunnen zitten.”
En dan de verhalen over verborgen microfoons. Breen vertelt het voorval van een aangeschoten Russische diplomaat die na een diner in zijn appartement fel tekeerging tegen vader en zoon Kim. Twee van zijn collega’s vreesden de gevolgen en wezen naar het plafond. „Nou en?” reageerde de Rus. „Ben je soms bang dat ze de elektriciteit afsluiten?” Enkele minuten later ging het licht uit, en dat bleef uit.
Een Deense ingenieur beklaagde zich erover dat hij zich op zijn kamer verveelde. „Als ik dat geweten had, had ik een spel kaarten van huis meegenomen”, zei hij hardop in het Deens. De volgende dag kwam zijn gids naar hem toe met een set speelkaarten in de hand. Overigens is het al langer bekend dat taalstudenten worden ingezet bij het afluisteren van buitenlanders.
Strenge controle is er ook als het gaat om mogelijk „vijandig gedrag” van buitenlanders. Een krant opgefrommeld in de prullenbak van je hotelkamer achterlaten levert gegarandeerd een fikse uitbrander op, of erger. Op de voorkant staat vrijwel dagelijks een foto van Kim Jong Il of van zijn overleden vader - daarvan een prop maken en als vuil weggooien geldt als een zware belediging. Kamermeisjes maken deel uit van het systeem en zullen zulke vondsten direct melden bij de hotelmanager. Die zal vervolgens op hoge poten naar de groepsleider stappen.
Het zijn de Noord-Koreanen zelf die het zwaarst lijden onder dit zotte beleid. Zo vertelt de Russische Noord-Korea-kenner dr. Andrei Lankov in zijn boek ”Noord-Korea, gisteren en vandaag” dat een zekere Kong Tak-ho, hoofd van de politie in Kaesong, voor zijn leven vreesde nadat hij per ongeluk een portret van Kim Il Sung had laten vallen. Het enige dat hem stond te doen was naar Zuid-Korea vluchten.
Dit is het vierde verhaal in een serie reisverslagen uit Noord-Korea.