Oostenrijk plaats gedenkteken voor omgekomen Hollandse dwangarbeider
Dwangarbeiders die in de Tweede Wereldoorlog ver weg het leven lieten, krijgen bij herdenkingen zelden aandacht. Onterecht, vindt historicus A. J. Meijer uit Ouderkerk aan den IJssel. Hij verdiepte zich in het lot van dorpsgenoot Marinus Oosterom. Zaterdag staat diens naam ook op een oorlogsmonument in Greifenburg (Oostenrijk).
Bij de houthandel Heuvelman Hout in Ouderkerk aan den IJssel staan in februari 1943 drie Duitsers. De bescheiden houtzagerij met tien personeelsleden (nu 140) moet twee willekeurige werknemers afstaan voor dwangarbeid in Duitsland: de jeugdvrienden Willem Dekker en Marinus Oosterom. Kort hiervoor heeft Marinus (destijds 21) zijn moeder verloren.
Na een lange reis bereiken de twee Ouderkerkers Durchgangslager Rehbrücke bij Potsdam, een berucht, vaak overbevolkt verdeelstation voor dwangarbeiders. Drie dagen later belanden ze bij een Berlijnse firma. Ze oefenen er niet hun eigen vak uit, maar werken in de metaal. Elke week zo’n 63 uur.
’s Zondags is hij vrij, schrijft de hervormde Marinus. „Dat vind ik fijn, want de meesten moeten hier werken.” Intussen knaagt de heimwee. „Onze baas valt niet mee: we krijgen tenminste geen verlof binnen ’t jaar.” Elke dag kijkt hij uit naar post. Zelf schrijft de Ouderkerker veel aan familie en vrienden, het meest aan zijn verloofde Rika Krijgsman.
In de loop van 1943 neemt de onveiligheid in Berlijn toe. Meijer: „In een halfjaar voeren de Britten zeker 31 bombardementen uit.” Het leidt tot steeds meer evacuaties van stedelingen en bedrijven. In juni 1943 schrijft Marinus over voorbereidingen hiertoe. „En dat moet ’s avonds en ’s zondags geschieden, want onder werktijd is er geen tijd voor.” Meijer: „Hij heeft moeite met dit zondagswerk.”
Italië
In september 1943 schrijft Marinus dat, per spoor, de verhuizing heeft plaatsgevonden. Naar Greifenburg, in het bij Duitsland gevoegde Oostenrijk: „Een klein, mooi plaatsje tussen de hoge bergen, nog kleiner dan Ouderkerk. Maar het is nog eens zo ver van huis als Berlijn, want het ligt 14 kilometer van de Italiaansche grens.” Het levert hem wel meer nachtrust op dan in de geteisterde hoofdstad. „Dat is ook heel wat waard, niet? Hier merken we haast niet dat het oorlog is.”
De 25 werknemers van de firma gaan er in de oorlogsproductie. Aangezien de elektriciteit nogal eens uitvalt, valt de werkdruk mee. Meijer: „Marinus waant zich „ongeveer met vacantie.” Misschien dat nu de warme contacten met de dorpelingen ontstaan, die later blijken.”
De postbezorging laat steeds meer te wensen over. Zijn verloofde Rika meldt geregeld dat ze niets van hem krijgt, schrijft Marinus aan zijn vader en zus. „En toch schrijf ik net zoveel als anders, maar ik krijg ook niet veel, dus zal er wel weer wat tussen zitten.”
Met de jaarwisseling gaat een grote wens in vervulling: Marinus en Willem mogen met verlof naar huis. Meijer: „Als ze daarna niet terugkeerden, zouden de achtergebleven mannen naar een concentratiekamp moeten.”
Afscheid
Het bezoek maakt Marinus’ heimwee nadien niet minder: „Het afscheid is me nu veel zwaarder gevallen dan de eerste keer hoor, want ik kon niet weg komen en toch moest het.”
Het verlangen naar thuis blijft tot het laatst doorklinken. Tot die fatale donderdag 8 juni 1944. Meijer: „Als Marinus een aantal fabriekslampen moet demonteren, blijkt de elektriciteit er nog op te staan. Waarschijnlijk krachtstroom van 380 volt.” Zijn vriend Willem Dekker schrijft: „Hij stond boven op een machine en nu schijnt hij contact gemaakt te hebben met zijn schroevendraaier of met een tang. En de machine had aarde en toen heeft hij zo’n klap gemaakt dat hij over de machine heen op de grond rolde. Hij blies de laatste adem uit toen ik bij hem kwam.”
Verslagenheid
De verslagenheid is groot. Onder collega’s, maar ook bij de bedrijfsleiding. Tamelijk ongewoon, stelt Meijer. „Het geeft een ander beeld van dwangarbeid dan we vaak gewend zijn. De fabriek helpt bijvoorbeeld de begrafenis regelen.”
Zelfs de dorpsbevolking is in rouw. „Heel Greifenburg is bij de begraafplaats geweest”, meldt Willem. Marinus’ familie en verloofde Rika kunnen ondanks een telegram van de fabriek (mét uitnodiging) niet aanwezig zijn. De reis is te ver en gevaarlijk –de inval in Normandië is juist begonnen– en Rika ligt ernstig ziek door tbc. „Hij is helemaal op zijn Hollands begraven”, schrijft Willem. „Ik heb een protestantse dominee uit Spittal (an der Drau, DdB) gehaald, omdat hier alles katholiek is.” Hij stuurt foto’s van de kist, begrafenis en kerkhof.
Marinus’ verloofde komt de klap niet te boven. Drie maanden na Marinus overlijdt ze, eveneens op 22-jarige leeftijd, aan tbc.
Geschiedenisles
Dat de Ouderkerker nu een plaatsje krijgt op het monument voor oorlogsslachtoffers in Greifenburg, vindt Meijer bijzonder. Een plaatselijk comité besloot hiertoe nadat de historicus met de vereniging in contact kwam. Terecht, vindt hij. „Als Marinus daar niet gedwongen had gezeten, was het ongeluk niet gebeurd.”
Een verzoek van de Oostenrijkers om transcripties van de vele bewaarde brieven, leidde tot de inzet van leerlingen van het Driestar College in Gouda. Zij typten de afgelopen maanden in geschiedenislessen de handgeschreven brieven van Marinus en andere betrokkenen uit. Meijer, zelf docent economie: „Hierdoor kan het comité ze veel gemakkelijker vertalen, en lokaal delen. Tegelijkertijd heeft een van de vele Nederlandse dwangarbeiders voor deze leerlingen nu een gezicht gekregen.”