Opeens waren alle Duitsers vijanden
Nazi of niet, alle Duitsers die in Nederland woonden, waren na de oorlog opeens ”vijand”. Totdat ze het tegendeel wisten te bewijzen. Intussen waren ze hun vermogen dan al kwijt, en dat kregen ze vaak niet terug.
Compensatie voor het onteigende vermogen hoeven hun nabestaanden niet; ze verlangen wel erkenning van het leed, constateerde Marieke Oprel tijdens het onderzoek waarop ze deze woensdag promoveerde aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Onderzoek dat opeens op haar pad kwam: ze stuitte in 2011 op een archiefstuk over onteigening van een landgoed waarop was vermeld dat de zus van de eigenaar met een Duitser was getrouwd. „Ik dacht: Wat doet dat huwelijk van die zus ertoe?”
Ze vond via indexkaarten toegang tot archieven die tot dan toe gesloten waren. Uit de meer dan 20.000 ontvijandingsverzoeken in het Nationaal Archief in Den Haag nam ze een steekproef van driehonderd dossiers.
Vermogen kwijt
”De last van nationaliteit”, werd –uit het Engels vertaald– de titel van Oprels proefschrift. Voor de Duitsers in Nederland werd hun afkomst ook werkelijk een last. Op 20 oktober 1944 verklaarde de regering in ballingschap in Londen alle Duitsers in het Koninkrijk der Nederlanden tot vijand, ongeacht hun politieke voorkeur of gedrag tijdens de oorlog. Dit Besluit Vijandelijk Vermogen trof tienduizenden mensen, van wie de meesten al tal van jaren in Nederland woonden.
Hun vermogen werd onteigend. Het geld diende als herstelbetaling. Dit leverde de Nederlandse schatkist alvast meer dan 750 miljoen gulden op, in afwachting van wat er nog aan vergoeding uit Duitsland zou komen voor de schade die de bezetter in Nederland had aangericht.
Stiekem bij de radio
De Duitsers die nu opeens tot vijand werden verklaard, waren dat vaak juist niet: de meeste nazi-symphatisanten waren naar Duitsland vertrokken toen duidelijk werd dat de bezetting van Nederland ten einde liep. De mensen die in Nederland waren gebleven, waren meestal goed in hun omgeving geïntegreerd. Net als de gemiddelde Nederlander hadden ze geprobeerd de bezetting zo ongeschonden mogelijk door te komen. Sommigen van hen moesten wel een abonnement op Duitse bladen nemen en vlaggen als er iets te vieren viel. Daar kregen ze extra rantsoenen voor terug, maar die deelden ze vaak broederlijk met de Nederlanders in hun buurt. De Duitsers mochten hun radio behouden, en het gebeurde wel dat ze illegale avonden belegden waarop ze met hun buurtgenoten naar Radio Oranje luisterden.
Dat moesten ze echter allemaal maar kunnen aantonen toen ze tot vijand werden verklaard en na de oorlog daartegen in beroep gingen. Eenvoudig was dat niet, constateerde Oprel. „De beoordeling gebeurde willekeurig en inconsistent. Uit de dossiers blijkt het goed-foutdenken dat jarenlang in Nederland heerste: ongeveer alle Nederlanders waren tijdens de oorlog goed, de Duitsers fout. Voor de Duitsers brak een lange periode van onzekerheid aan. Ze verzamelden in hun omgeving verklaringen waaruit hun goede gedrag tijdens de bezetting bleek. Van de ruim 20.000 ontvijandingsverzoeken kreeg ongeveer de helft een positieve reactie. Vervolgens moest men het Nederlands staatsburgerschap of verblijfsvergunning opnieuw aanvragen. Ook dat duurde lang. En de meesten waren hun bezittingen definitief kwijt.
Joden
De promovenda, voorheen voorzitter van de jongerenclub van het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap (KNHG), interviewde nabestaanden van de getroffenen. „Zij hadden best begrip voor het feit dat Nederland herstelbetalingen wilde, maar niet voor het feit dat Duitsers als individu door deze maatregelen werden getroffen.”
Zelf heeft Oprel geprobeerd weg te blijven van waardeoordelen. „Met de blik van nu zien we het al snel als onrechtvaardig, maar de wetgeving zat in die tijd anders in elkaar. Aan het in beslag nemen van vermogen was bijvoorbeeld verbonden dat Duitsland het verlies moest compenseren. De getroffen Duitsers in Nederland hebben echter nauwelijks geld uit Duitsland gekregen: het was er niet, de procedures duurden lang en uiteindelijk beschouwden Duitsland hen als buitenlanders omdat ze al zo lang in Nederland woonden.”
De behandeling van de Duitse Joden noemt ze schrijnend. Nederland verklaarde ook uit Duitsland gevluchte Joden, die de vernietigingskampen of een onderduikperiode overleefden, tot vijand. Officieel waren zij echter staatloos, omdat ze als gevolg van de Rassenwetten (1935) hun Duitse staatsburgerschap verloren waren. Toch moesten ook zij een ontvijandingsverzoek indienen. Oprel: „Het was voor deze groep extra moeilijk bewijsmateriaal aan te leveren. De mensen uit hun omgeving leefden vaak niet meer. Ze stuitten ook op het feit dat hun bezittingen waren doorverkocht. Om het bezit van familieleden in handen te krijgen, moesten ze eerst bewijzen dat hun verwanten echt vergast waren. Dat was nauwelijks mogelijk en het was ook een onmenselijke vraag.”
IJssalons
Na de bevrijding in mei 1945 werd een aantal Duitsers gearresteerd. In de periode daarna probeerde Nederland zoveel mogelijk Duitsers uit te zetten. Dat verliep moeizaam, omdat de geallieerde grootmachten erop tegen waren. „Naar schatting zijn zo’n 4000 Duitsers uiteindelijk over de grens gezet. Vele anderen verlieten Nederland op eigen initiatief, maar dan wel noodgedwongen.”
Ook Italianen en Japanners werden tot vijand verklaard. Hun aantallen waren echter veel kleiner. „Italianen verbleven vaak alleen ’s zomers in Nederland. De meesten van hen hadden een ijssalon. Die winkeltjes werden na de oorlog in beslag genomen. Reeds in 1946 kwam het echter tot een vriendschapsverdrag tussen Nederland en Italië. Met Duitsland werd zo’n verdrag pas in 1951 gesloten. Dat belemmerde de ontvijanding van de Duitsers in ons land.”