Politiek pendelt tussen pietluttigheid en grofmazigheid
Politiek bedrijven is zoeken naar evenwicht: je niet verliezen in details, maar ook niet te globaal worden. En juist in coronatijd betekent beleid maken pendelen tussen pietluttigheid en grofmazigheid.
Een beetje moe werd hij er wel van, onze minister-president. In het Kamerdebat van donderdag teisterde woordvoerder na woordvoerder hem met specifieke en gedetailleerde vragen over het coronabeleid.
Jawel, de premier had iets gezegd over zwembaden, maar hoe zat het nu eigenlijk precies met „therapeutisch zwemmen”, wilde Kamerlid Krol (Groep Krol/Van Kooten) weten. Kon de premier daar niet een aparte regeling voor treffen?
Hij was nog amper uitgesproken of daar liep VVD-fractievoorzitter Dijkhoff naar de interruptiemicrofoon. Die had van horecaondernemers begrepen dat zij weinig snappen van het anderhalvemetercriterium. Hoe moeten ze dat op terrassen toepassen? Anderhalve meter tussen elke persoon of tussen elk tafeltje?
Arme Rutte. Want Krol en Dijkhoff waren niet de enigen die van hem vroegen tot in de finesses aan te geven wat er nu, na 1 juni en na 1 juli wel en niet mag. Ook het onafhankelijke Kamerlid Van Haga lustte er wel pap van. Kon voor sportscholen niet geregeld worden dat zij weer aan de slag mogen als zij een goed ventilatiesysteem installeren? Nee? Waarom niet? Oncontroleerbaar? Ach, de overheid kan toch best even een certificeringssysteem opzetten?
Nu is het lastige in deze coronacrisis dat de overheid zich tot op zekere hoogte wel móét bemoeien met details. De burger vraagt, deels terecht, om duidelijkheid en concreetheid. En dus hebben we nu –wie had dat ooit kunnen denken– een minister-president die ons exact vertelt hoe we moeten niesen, kuchen en snuiten. En die nog net niet achter de naaimachine gaat zitten om ons te tonen hoe we zelf een mondkapje kunnen maken.
Tja, het lijkt niet anders te kunnen. En bezien vanuit de vragen die bij burgers leven, is voor de Tweede Kamer uitvoerig debatteren over concrete maatregelen altijd nog beter dan al te lang delibereren over het vraagstuk of we ons nu in de controlefase, de eliminatiefase of de indamfase bevinden.
Rest nog de vraag wanneer Kamerleden het kabinet toch echt gaan overvragen met hun verzoeken om precisering, detaillering en differentiatie in de regelgeving.
Deed ook SGP-leider Van der Staaij dat niet toen hij vroeg om een fijnmaziger regeling voor de bezoekersaantallen van kerkdiensten? Rutte wimpelde dat verzoek, in eerste instantie, af met argumenten als: te riskant, niet handhaafbaar. En: in deze fase van de crisis heb je nu eenmaal beleid nodig van het type „grote stappen, snel thuis.”
Toch speelt er in deze kwestie meer. Want draagvlak voor beleid ontstaat gewoonlijk het makkelijkst wanneer burgers er de redelijkheid van inzien. En juist hier wringt ten aanzien van kerkdiensten de schoen. Om voor élk kerkgebouw, hoe klein of hoe megagroot ook, te bepalen dat er honderd kerkgangers in mogen, is wel érg grofmazig. Dat moet, binnen het kader van een intelligente exitstrategie, vindingrijker kunnen.
Pleiten voor meer verfijning in dezen is daarom geen doorgeschoten bemoeizucht van de volksvertegenwoordiging, maar meedenken over de redelijkheid en zinnigheid van het beleid. En ook: het controleren van de regering zonder zelf op haar stoel te gaan zitten.