Corona hindert jihadisten in Mozambique niet in hun opmars
Met de corona-epidemie leken ineens alle oorlogen en conflicten opgelost. Media berichtten er althans nauwelijks meer over. Maar in Mozambique rukken de jihadisten juist in de laatste weken op.
Xitaxi, een dorp in Mozambique, verloor op 8 april 52 jonge mannen: doodgeschoten of onthoofd door jihadisten. Extremisten hadden in het dorp geprobeerd jongeren te rekruteren, maar stuitten op verzet. De wraak was bitterzoet.
Het bloedige incident voegde zich in een reeks gewelddadigheden in de regio. Twee dagen voor de aanval op Xitaxi verwoestten jihadisten al een Portugees energiebedrijf in de regio, een dag later hielden ze huis in het dorp Nshinga. Ze plunderden de bank, staken overheidsgebouwen in brand en splitsten zich uiteindelijk op in kleine groepen om naburige dorpen aan te vallen.
In maart waren er bovendien aanvallen op twee belangrijke noordelijke steden, Mocomboa da Praia en Quissanga. De havenstad Mocomboa de Praia hielden de extremisten een dag lang bezet. Ze maakten intussen wapens, auto’s en uniformen buit op leger en politie.
Filmpjes op internet laten zien hoe één van de jihadisten, een zekere Bwana Omar, de inwoners van de stad toespreekt. Hij bezweert dat ze niet zomaar weer zullen vertrekken en presenteert het programma: vestiging van de islam en de sharia, „of u dat nu leuk vindt of niet.” Daarnaast vaart hij uit tegen de „corrupte Mozambikaanse regering.”
De groep achter de aanvallen staat officieel bekend als Ahlu Sunna Wa Jama (ASWJ), hoewel de lokale bevolking spreekt van al-Shabaab. In Somalië bestaat er ook een terreurgroep met die naam, maar de bewegingen staan los van elkaar. Al-Shabaab in Somalië is aan al-Qaida gelieerd, terwijl ASWJ banden met Islamitische Staat (IS) lijkt te hebben.
ASWJ laat van zich spreken sinds 2017. Aan de bakermat ervan staat een groep geradicaliseerde jonge mannen uit de noordelijke kustregio Cabo Delgado. Ze keren zich onder meer tegen de lokale variant van de islam en lijken geïnspireerd door jihadistische netwerken in onder meer Tanzania en Oost-Congo. Daarnaast spelen er sociale grieven: de moslimminderheid in de regio kent een lange geschiedenis van achterstelling.
De groep opereerde aanvankelijk vooral in de luwte. De extremisten zetten lokale imams onder druk, organiseerden trainingskampen en mengden zich in de smokkel van onder meer tin, ivoor en heroïne. Eind 2019 en begin 2020 escaleerde de situatie en vonden er verschillende grote aanvallen plaats.
De handelswijze van de groep doet denken aan die van Boko Haram in het noorden van Nigeria. Ook daar parasiteert de terreurbeweging op sociale onrust en houdt ze hele gemeenschappen onder de knoet. Beide groepen bieden een bepaald perspectief aan jongeren, wrang genoeg vaak het enige dat ze hebben.
Voor IS vormen ‘franchisegroepen’ als ASWJ in Afrika een manier om te overleven. De recente aanslagen in Mozambique zijn dan ook gretig door de terreurbeweging geclaimd. IS onderhoudt ook banden met Boko Haram en relatief nieuwe extremistische groepen in West-Afrikaanse landen als Burkina Faso en Niger.
De onlusten in Mozambique tonen nog eens hoe IS in Afrika voet aan de grond probeert te krijgen. Duidelijk is ook dat de jihadisten zich in hun expansiedrift zeker niets gelegen liggen aan virussen.