Muziek

Beroemde orgelbouwer Jürgen Ahrend viert 90e verjaardag

De beroemde orgelbouwer Jürgen Ahrend uit Leer in Oost-Friesland viert deze dinsdag 28 april zijn 90e verjaardag. Ahrend bouwde orgels in Europa, Noord-Amerika, Australië en Japan. Hij voerde beroemde restauraties uit aan de orgels van Schnitger in de Martinikerk in Groningen, de Ludgerikerk in Norden en de Jacobikerk in Hamburg.

A. M. Alblas
28 April 2020 10:27Gewijzigd op 16 November 2020 19:04
Jürgen Ahrend. beeld Wikipedia
Jürgen Ahrend. beeld Wikipedia

Jürgen Ahrend (1930) genoot zijn opleiding vanaf 1946 bij Paul Ott in Göttingen, waar hij zijn latere compagnon Gerhard Brunzema leerde kennen. Vanaf 1952 maakten Ahrend en Brunzema studiereizen naar Scandinavië, Italië, Zwitserland en Nederland.

In juni 1954 openden de jonge orgelbouwers hun zelfstandige orgelmakerswerkplaats in Leer: Ahrend & Brunzema. De keuze voor Leer was ingegeven door het grote aantal historische orgels in Oost-Friesland en Groningen, waarin de unieke klankwereld van de oude meesters, die in de moderne orgelbouw verloren was gegaan, naar hun opvatting bewaard was.

Hoewel Ahrend & Brunzema zich het hoogst mogelijke kwaliteitsniveau ten doel stelden, wisten ze aanvankelijk nog niet voor welke klank ze moesten kiezen: de moderne van de oude orgelbouw afgeleide Deense orgelklank, of de historische klank zelf. Studiereizen naar Denemarken en Nederland gaven duidelijkheid. „Nederland was een schatkamer die direct voor onze deur lag. Daar waren instrumenten in vrijwel ongewijzigde staat, zodat we de oude klank konden bestuderen”, aldus Ahrend. Op aanraden van de orgelexpert Cor Edskes uit Groningen, met wie een intensieve uitwisseling ontstond, richtten ze in 1955 hun eigen pijpenmakerij op, om daarmee het hoge niveau van de historische pijpen te kunnen evenaren.

Leonhardt: Een openbaring

In de beginjaren legde Ahrend & Brunzema zich met name toe op de restauratie van historische orgels in hun omgeving: Larrelt (1954), Westerhusen (1955), Uttum (1957), nieuwbouw in Veldhausen (1957) en Aurich (1961) en restauratie in Rysum (1961).

Het nieuwe orgel in Veldhausen werd kort na de voltooiing door Gustav Leonhardt bespeeld. In een interview in Het Orgel van mei 2000 zegt Leonhardt daarover: „Dat was een openbaring. Kortgeleden heb ik het orgel weer bespeeld. Het was nog steeds een openbaring. Dat heb je niet veel, dat je na zoveel jaren nog hetzelfde over zo’n orgel denkt.” Op de vraag wat Ahrend & Brunzema zo bijzonder maakte, zegt Leonhardt: „Ik weet het niet. Ze hadden het begrip, het oor, ze wisten waar het aan lag.” Dat Ahrend dikwijls is verweten dat hij bij restauraties te sterk zijn stempel op een instrument drukte, pareerde Leonhardt: „Ahrend is een grote persoonlijkheid, en als er bijvoorbeeld in de Martinikerk in Groningen zoveel gereconstrueerd moest worden, dan kan je iemand niet kwalijk nemen dat hij een groot stempel op het werk drukt.” Dat daar in 1965 bij de restauratie van het Christian Müllerorgel in de Waalse Kerk in Amsterdam ook sprake van zou zijn, ontkent Leonhardt. „Er was ontzettend veel pijpwerk van Müller ongeschonden bewaard, en wat Ahrend nieuw gemaakt heeft sluit daar onvoorstelbaar goed bij aan. De Waalse is volgens mij verreweg het best bewaarde Müllerorgel.”

Beroemd instrument

Van meet af aan trok het werk van Ahrend & Brunzema de aandacht van de vakwereld. Vooral in kringen van de historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk werd bekend dat Ahrend & Brunzema de oude meesters zo grondig bestudeerden, dat hun nieuwe orgels vaak zeer goed klinken en functioneren.

In Nederland bouwden Ahrend & Brunzema nieuwe orgels in de Zorgvlietkerk in Scheveningen (1959), in de kerk van de gereformeerde kerk vrijgemaakt in Groningen-Helpman (1960), de Walburgiskerk in Zutphen, de Oude Kerk in Amsterdam (transeptorgel, in een oude kas, 1965), de Johanneskapel in Den Haag (1965), de Magnaliakerk in Groningen (1965) en de doopsgezinde kerk in Haarlem (1968). Vooral het orgel in de Zorgvlietkerk in Scheveningen trok de aandacht van vele organisten in binnen- en buitenland. Dat leidde onder meer tot de opdracht voor de bouw van een nieuw orgel in de oude orgelkas voor de Martinikerk in Bremen (1962). In 1965 restaureerden Ahrend & Brunzema het Christian Müllerorgel (1734) in de Waalse Kerk in Amsterdam, dat tot op de dag van vandaag een beroemd instrument is.

Zelfstandig verder

In 1962 ontving Ahrend & Brunzema de prestigieuze Niedersächsischer Staatspreis für das Kunsthandwerk. In de periode daarna ontstond er verschil van opvatting tussen Ahrend en Brunzema op wezenlijke punten. Gerhard Brunzema was zich wel van de waarde van de oude orgels bewust, maar wilde de traditionele orgelbouw in een hedendaagse vormgeving presenteren. Dat had gevolgen voor het totaalconcept. Deze ontwikkeling is zichtbaar in de Ahrend & Brunzemaorgels in Nederland, waar de vormgeving na 1962 steeds moderner wordt. Daarentegen was Jürgen Ahrend zich er steeds meer van bewust dat de klank, het concept en het uiterlijk van een orgel met elkaar overeen moesten stemmen. De verschillen van inzicht leidden ertoe dat Ahrend & Brunzema in 1971 uit elkaar gingen. Jürgen Ahrend ging zelfstandig verder in Leer.

De focus werd nog sterker dan voorheen gelegd op het concept dat zijn waarde al had bewezen: gedetailleerde studie van de instrumenten uit de 16e tot en met de 18e eeuw om de resultaten zo goed mogelijk toe te passen bij restauraties en bij de bouw van nieuwe orgels. Gerhard Brunzema verhuisde naar Canada om bij het orgelbouwbedrijf Casavant te gaan werken. In 1980 begon hij in Canada een eigen orgelmakerij. Brunzema overleed in 1992.

In het 19e-eeuwse orgel was Jürgen Ahend geïnteresseerd voor zover het volgens hem technische en klankkwaliteit had. „Enkele bijzonder geslaagde orgels van Cavaillé-Coll heb ik bestudeerd, maar mijn interesse werd niet in die mate gewekt dat ik ze zou willen bouwen. De reusachtige orgels uit de romantiek hebben het instrument ad absurdum gevoerd. Dat is geen muziekinstrument meer”, zegt hij in het interview uit 1991.

Grandeur

In 1974/1975 voerde Ahrend zijn eerste grote restauratie uit, die van het Huss/Schnitgerorgel in de Sankt Cosmae et Damianikerk te Stade. In 1989/1990 restaureerde hij ook het Bielfeldtorgel van de Sankt Wilhadikerk in Stade. In 1985 maakte hij een kopie van een Gottfried Silbermannorgel in het Zwitserse Porrentruy en restaureerde hij het vervallen Sieberorgel in de Michaelerkerk in Wenen, het grootste historische orgel van deze stad.

Bij door hem uitgevoerde restauraties keek en luisterde Jürgen Ahrend vooral naar wat een instrument zelf zegt. Met die intentie restaureerde hij de Schnitgerorgels van de Martinikerk in Groningen en van de Ludgerikerk te Norden.

In een interview In het Reformatorisch Dagblad van 16 januari 2006 noemt Wim van Beek de belangstelling voor het orgel van de Martinikerk in Groningen overweldigend. „Het heeft een grandeur die zijns gelijke niet heeft. Dat hebben we te danken aan de deskundigheid van Cor Edskes en de orgelbouwer Jürgen Ahrend. Dit orgel heeft als het ware een ziel. Het is mijn leermeester geworden en heeft mij gevormd.”

In 1993 voltooide Ahrend de restauratie van het grote Arp Schnitgerorgel in de St. Jacobi in Hamburg. Voordat de stad door het oorlogsbombardement getroffen werd, zijn het historische pijpwerk en de windladen van Schnitger uit 1693 veilig opgeslagen. De rest van het orgel ging verloren. Ahrend heeft de situatie uit 1693 volledig gereconstrueerd.

Onbetwist voorbeeld

Jürgen Ahrend behoort tot de groten van de naoorlogse authentieke uitvoeringspraktijk, de beweging waarbij muziek wordt geïnterpreteerd en uitgevoerd met gebruikmaking van de historische informatie over de toenmalige instrumentenbouw, speelstijl, muzieknotatie en muziektheorie. Hij staat op één lijn met namen als Gustav Leonhardt, Nikolaus Harnoncourt, Frans Brüggen en Martin Skowroneck.

In de jaren negentig van de vorige eeuw richtte de Universiteit van Göteborg het Göteborg Organ Art Center (GOArt) op met een researchwerkplaats waarin op basis van wetenschappelijk onderzoek een omvangrijk orgel in de Noord-Duitse barokstijl werd gereconstrueerd.

Jürgen Ahrend stelde daarvoor belangeloos alle gegevens van het door hem gerestaureerde Schnitgerorgel (1693) in de Jacobikerk te Hamburg ter beschikking.

De plaats van Jürgen Ahrend in de naoorlogse orgelbouw is door dr. Hans Davidsson, organist en leider van GOArt, treffend in Het Orgel van januari 2012 als volgt beschreven: „De kracht van de Europese orgelsituatie is de aanwezigheid van oorspronkelijke instrumenten, maar de zwakheid was het gebrek aan een artistieke visie bij orgelbouwers. Sybrand Zachariassen, Poul-Gerhard Andersen en Jürgen Ahrend behoren tot de uitzonderingen.”

De kracht van Jürgen Ahrend is zijn duidelijke artistieke visie en de volstrekte beheersing van het volledige metier. Zijn tongwerken zijn nog steeds nauwelijks te overtreffen. Jürgen Ahrend is een onbetwist voorbeeld voor de generaties na hem.

Zoon Hendrik Ahrend heeft in 2005 Jürgen Ahrend Orgelbau in Leer voortgezet.

Beluister het radio-interview dat de Norddeutscher Rundfunk dinsdag met Jürgen Ahrend bracht.

Meer informatie: www.orgelbau-ahrend.de

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer