Kerk open: „gelegenheid de besmettingsbacil op te lopen”
Toen de Spaanse griep de wereld beheerste, gingen in verschillende landen de kerken dicht. In Nederland niet. Het kan bijgedragen hebben aan verspreiding van de ziekte. Zoals werd gezegd: op elke massabijeenkomst vierde het virus feest.
Kerktelefoon, scanners en kerkdienstgemist.nl, het was er in 1918 allemaal niet. „Treurige zondagen beleven wij nu in de bondsstad en ook in vele landgemeenten”, schreef de Baseler Kirchenfreund in Zwitserland. „De kerken gesloten en het geluid der klokken verstomd.” Politieke zet van de socialisten? „De bevolking kon het ten dele niet best begrijpen en zag in het verbod van godsdienstoefening een eerste maatregel van het nieuwe rode stadsbestuur. Maar de maatregel was noodzakelijk. Toen voor drie weken de laatste godsdienstoefening in de Munsterkerk werd gehouden, vielen vijf personen op de grond en moesten weggedragen worden.”
De kerken dicht. Het maakte indruk, schreef een Zwitserse predikant: „Zelfs zieken die aan hun kamers gebonden zijn, zeiden mij dat hun het gevoel dat er geen godsdienstoefening was onbehaaglijk en angstig maakte.” De predikant moest aan Amos 8:12b denken: „Zij zullen omlopen om het Woord des Heeren te zoeken, maar zullen het niet vinden.”
Masker
Ook in Amerika bleven de kerkdeuren gesloten. Zelfs rouwdiensten waren taboe. De scriba van de gereformeerde gemeente van Grand Rapids-Turner Avenue noteerde: „Er werd besloten om zo mogelijk kleine bijeenkomsten te houden des zondags, daar de overheid de openbare godsdienstoefeningen verboden heeft vanwege de ziekte die er heerst.”
Men mocht alleen naar buiten met een masker voor neus en mond. Het zag er wat spookachtig uit: agenten in lange, donkere jassen en met witte maskers liepen door de stille straten om ervoor te zorgen dat de regels werden nageleefd: geen samenscholingen en niet spugen op straat. „Spugen betekent de dood”, waarschuwden grote posters.
In Wales (Groot-Brittannië) moesten kerkgangers een „masker” op. In Zuid-Afrika waren de kerken „geheel leeg en gesloten.”
Wettelijk bezwaar
Nederland verbood de diensten niet. „De kerken zijn hier te lande, voorzover wij weten, wegens de Spaanse griep nog niet gesloten”, meldde het Algemeen Handelsblad medio november 1918. „Of het er nog eens toe komen zal? Wel is zeker dat op zeer vele plaatsen het kerkbezoek onder invloed van de ziekte zéér, dikwijls tot beneden de helft van het gemiddelde, is gedaald.”
Twee weken eerder verbaasde een briefschrijver in een Twentse krant zich erover dat „alle openbare vermakelijkheden, lezingen, ja zelfs huishoudelijke vergaderingen” waren verboden, terwijl „de diverse kerken hier ter stede wel grote mensenmassa’s mochten bevatten; daar werd nog wel de gelegenheid gegeven de besmettingsbacil van de gevreesde ziekte op te lopen.” De redactie voegde in een naschrift toe: „Van bevoegde zijde vernemen wij dat het sluiten der kerken afstuit op een wettelijk bezwaar, zodat in dit geval niet zal kunnen worden ingegrepen.”
Catechisaties en zondagsschoollessen werden wel verboden. Daar had kerkblad De Heraut moeite mee: „Een dergelijk verbod, nog wel in de krant bekendgemaakt, schijnt ons een niet geoorloofd ingrijpen op het terrein van de Kerk.”
In Tilburg verzochten deken en pastoors de gezinsleden en verzorgers van de „grieplijders” niet naar de kerk te komen. Soms werd een vraag van de overheid genegeerd: „Het gemeentebestuur van Wildervank (Gron.) had alle kerkbesturen in die gemeente verzocht wegens Spaanse griep de kerkdiensten zondag niet te laten doorgaan. Intussen zijn de kerkdiensten toch gehouden.”
Thuis meeluisteren kon vroeger niet; kerkdeuren sluiten betekende dat de dienst geheel werd afgelast. In oorlogstijd maakten razzia’s het soms onmogelijk diensten te houden. Ook bij evacuatie van de bevolking –vanwege oorlogsmaatregelen of na de watersnood– bleven de kerkdeuren dicht. Juist in benarde omstandigheden kan dat veel gedachten en gevoelens hebben opgeroepen.