Pandemieën troffen ook het Romeinse Rijk
Corona, SARS, ebola, zika, Mexicaanse griep. Jaar na jaar worden we door nieuwe epidemieën opgeschrikt. Nieuw is dat niet. Ook vroeger waarden ziekten rond die verwerden tot pandemieën, wereldwijde epidemieën met grote gevolgen.
Zo werd het Romeinse Rijk maar liefst drie keer getroffen door een ingrijpende pandemie. In de tweede eeuw na Christus waarde de pest van Antoninus rond, gevolgd door de pest van Cyprianus in de derde eeuw en, erger dan ooit eerder, in de zesde eeuw de juliaanse pest. Overigens was alleen bij de justiniaanse pest echt sprake van pest. De ‘pest’ van Antoninus doet uit de beschrijving van de Romeinse arts Galenus vooral denken aan pokken. Datzelfde geldt waarschijnlijk voor de ‘pest’ van Cyprianus, al wordt daar ook aan mazelen of dysenterie gedacht.
Over het aantal doden als gevolg van deze pandemieën is veel discussie. Een historicus die niet schuwt om stevige uitspraken te doen is de Amerikaan Kyle Harper. Hij gaat uit van 25 miljoen tot 50 miljoen doden als gevolg van de justiniaanse pest en durft te stellen dat door deze pandemie de bevolking van het Romeinse Rijk halveerde.
Dat deze builenpest ernstig was, stelt ook D. F. Rijkels. Hij promoveerde op de pandemieën in het Romeinse Rijk. „De justiniaanse pest trof veel mensen en de impact ervan was groot. Het is echter onmogelijk te zeggen hoeveel mensen aan de pest overleden. Er was in die tijd sowieso veel sterfte omdat de leefomstandigheden slecht waren. Vergelijk dat maar met de derdewereldlanden nu, daar is ook veel sterfte en is zelfs nu nog niet altijd vast te stellen waaraan mensen precies overlijden.
Dat de justiniaanse pest in Italië om zich heen greep is zeker, maar hoe de verspreiding ging is veel minder duidelijk. Over zee had de bacterie wel kans zich te verspreiden, maar over land reisden mensen te voet, dat belemmert een snelle verspreiding sterk. Je weet niet hoeveel mensen er leefden, hoeveel er overleden aan pest en aan andere ziekten, er is gewoon te veel onbekend. Dus je kunt niets zeggen over percentages en aantallen, maar wel dat de impact groot was.”
Constantinopel
Wie de bronnen leest uit die periode, kan dat alleen maar beamen. Bisschop Johannes van Efeze schrijft in zijn ”Kerkgeschiedenis” over zijn reis door Syrië en Palestina naar Constantinopel dat hele stadsbevolkingen waren gestorven: „We keken de hele dag in het graf als we naar verwoeste en kreunende dorpen keken, en naar lijken op de grond, die door niemand werden opgeruimd.” Volgens Justinianus’ hoveling Procopius stierven er op een gegeven moment in de hoofdstad Constantinopel meer dan 10.000 mensen per dag.
Ook voor het rijk zijn de gevolgen groot. Zo had keizer Justinianus veel energie gestoken in oorlogen tegen Vandalen in Afrika en Ostrogoten in Italië. De builenpest stak de kop op toen hij met zijn legers over grote delen van de grenzen verspreid was. Zijn legers werden daardoor enorm verzwakt en het lukte hem niet om de veroverde gebieden vast te houden.
Enkele eeuwen eerder zag keizer Marcus Aurelius zich zelfs door de pokken gedwongen om zich terug te trekken uit de strijd tegen de steeds verder opdringende Germaanse stammen. Zijn legioenen waren zo verzwakt dat ze geen weerstand konden bieden tegen de vijanden. Harper zegt daarom wel terecht: „Germs are much more deadly than Germans, but most historians of Rome spent much more time to the Germans.” Daarmee heeft hij zeker een punt.
Niet iedere besmettelijke ziekte groeit uit tot een dodelijke pandemie. Waarom dit in de oudheid een enkele keer wel gebeurde is puzzelen met de weinige gegevens die over zijn. Het lijkt er sterk op dat plotselinge klimaatveranderingen een belangrijke rol hebben gespeeld. Er zijn echter ook jaren waarin er een plotselinge klimaatverandering is zónder dat er sprake is van pestuitbraken, dus helemaal helder is het verband nog niet.
Wel is duidelijk dat de ernst van een epidemie maar voor een deel afhangt van de ziekte zelf; meer verschil maakt de manier waarop de omgeving erop reageert, waar het uitbreekt en hoe er gehandeld wordt. Zo wordt de ernst van een ziekte vooral bepaald door de vraag of een bevolking antistoffen heeft. Nergens was dat zo duidelijk als in het Amerika van de vijftiende eeuw, waar de inheemse bevolking massaal overleed aan de ziektes die de Europeanen meenamen. Het lijkt erop dat in de zesde eeuw geen antistoffen tegen de builenpest aanwezig waren in de bevolking.
Dichtbevolkt
Verder krijgen besmettelijke ziekten in dichtbevolkte en onhygiënische omstandigheden veel meer kans tot vermenigvuldiging en overdraging. Het verklaart waarom dichtbevolkte steden als Constantinopel zwaar getroffen werden, maar zegt tegelijk weinig over de verspreiding door de rest van het Romeinse Rijk: men reisde immers vooral te voet, langzaam dus, waardoor er kans was dat meer afgelegen, kleine plaatsen de infectie zijn misgelopen.
Verder doet ook de reactie van het bestuur ertoe om de verspreiding een halt toe te roepen. Tijdens de pestepidemie in de veertiende eeuw in Italië gaan de diverse stadsbesturen over tot het instellen van gezondheidscontroles, quarantainelocaties, het oprichten van speciale gezondheidscomités en het verspreiden van kennis. Al deze maatregelen klinken ons bekend in de oren.
In het Romeinse Rijk was hiervan veel minder sprake, men probeerde vooral de ziekte te ontlopen door naar het platteland te vluchten. Keizer Marcus Aurelius investeerde daarnaast extra in tempels en andere religieuze bouwwerken, terwijl andere publieke bouwprojecten moesten worden stilgezet vanwege gebrek aan mankracht.
De houding van christenen viel velen op. In plaats van de ziekte te mijden, riepen zij juist op tot hulp én praktiseerden dit ook. Het geloof dat zij na dit leven de vruchten zouden smaken van hun opofferende daden in het heden, verminderde hun angst voor de dood. Op heidenen maakte deze praktische geloofshouding indruk.
Tegelijk geloofden christenen ook dat deze rampen hen niet zomaar overkwamen: „Het koninkrijk van God, geliefde broeders, staat voor de deur”, zo schreef Cyprianus. Volgens Rijkels heeft Cyprianus handig gebruikgemaakt van de situatie door te suggereren dat God de heidenen strafte. Feit blijft echter dat christenen zich met gevaar voor eigen leven inzetten voor de verzorging van zieken. In de jaren na de epidemie groeide het aantal christenen daardoor sterk.
Dit is het eerste deel van een drieluik over pandemieën in het verleden. Maandag 9 maart deel twee.