Boerenland was in 1900 veel rijker aan leven dan nu
Het Nederlandse boerenland van 1900 was vele malen rijker aan flora en fauna dan het vandaag de dag is. Een studie van het Centraal Bureau voor de Statistiek, de Vlinderstichting, Sovon Vogelonderzoek en Floron maakt duidelijk hoe ernstig de historische achteruitgang van soorten is. Vogelsoorten die broeden op het open boerenland spannen de kroon: hun populaties zijn met gemiddeld 85 procent gekelderd. Tot die soorten behoren bijvoorbeeld de kievit en de grutto.
Vogels die broeden in heggen, houtwallen en bosjes, zoals de putter en de geelgors, hebben de grote veranderingen op het platteland iets beter doorstaan. Hun populaties namen met 60 procent af.
Voor de studie zijn nieuwe statistische analyses toegepast en historische meetgegevens ontsloten. Dat levert een beter inzicht op dan tot nu toe voorhanden was. De cijfers zijn ook gebruikt in het gelijktijdig verschenen Living Planet Report van het Wereld Natuur Fonds. De organisatie concludeert dat het „slechter dan ooit” gaat met de Nederlandse natuur.
Uit de CBS-cijfers blijkt dat de verspreiding van grasvlinders in de 20e eeuw enorm is gedaald, met zeker 80 procent. Vier soorten verdwenen helemaal: dwergdikkopje, kalkgraslanddikkopje, tijmblauwtje en moerasparelmoervlinder. Soorten die nog wel voorkomen in agrarisch gebied, worden vrijwel alleen nog gezien op perceelranden en bloemrijke dijken. Sinds 1990 is niet veel meer veranderd aan de verspreiding van de vlinders, aldus het CBS.
Met de flora op Nederlandse akkers is het sinds 1900 ook bergafwaarts gegaan: de verspreiding van 65 kenmerkende plantensoorten is met minimaal 35 procent afgenomen. Het werkelijke percentage ligt waarschijnlijk nog veel hoger, aldus het CBS. Dat heeft te maken met de meetmethode: van oudsher wordt geturfd in hoeveel ‘kilometerhokken’ een plantensoort groeit. Een kilometerhok is een vierkant van 1 bij 1 kilometer. Daarmee blijft onduidelijk hoe groot de afname is van het aantal planten per hok.
Vooral na 1950 namen de wilde plantensoorten op akkers sterk af. Dat komt onder meer door bestrijdingsmiddelen en intensiever grondgebruik. Het statistiekbureau wijst er ook op dat boeren vanaf de jaren 50 massaal afscheid namen van rogge en haver en mais gingen telen voor veevoer. Op maisakkers groeien veel minder akkerplanten dan tussen haver en rogge.