Getuigt ”geloven zonder bewijs” van arrogantie?
Maak je je schuldig aan arrogantie als je Hebreeën 11 inbrengt in een gesprek of discussie?
Een opmerking in een ”brief” in Elsevier (19-10) bleef haken: „Juist geloofssystemen zijn het toonbeeld van arrogantie vanwege het propageren van stellige opvattingen zonder bewijs (geloofsdefinitie van Hebreeën 11:1).” Stelt degene die zich beroept op deze tekst zich inderdaad arrogant op? Weigert hij of zij op redelijke wijze verantwoording af te leggen van grondovertuigingen? Schuif je met een beroep op deze woorden de argumenten van mensen met een andere levensovertuiging op goedkope wijze ter zijde?
Op de klank af lijken de woorden waarmee hoofdstuk 11 begint een moderne definitie. Het is echter de vraag of de schrijver ze ook als een definitie bedoeld heeft.
Paulus’ brieven beginnen volgens een vast patroon. De afzender richt zich tot de geadresseerden en spreekt een zegenwens uit. De Hebreeënbrief is meer te typeren als een preek die met de deur in huis valt: „Nadat God voorheen vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon.”
De situatie van de geadresseerden lijkt op die van het volk Israël tijdens de woestijnreis. Steeds wordt de gemeente die geroepen is om de Heere Jezus te volgen, vergeleken met Israël in het Oude Testament. De weg naar het Beloofde Land is lang en moeizaam. Afval en matheid liggen op de loer. De aansporing is nodig om niet achterop te raken of zelfs af te vallen van het geloof. Vandaar de aansporing om de belijdenis vast te houden en elkaar niet uit het oog te verliezen: „Laten wij de onderlinge bijeenkomst niet nalaten” (10:25), want alleen zou de weg te zwaar zijn en zouden we het einddoel van de reis niet bereiken. Tegen mensen wier geloof geducht op de proef wordt gesteld, zegt de apostel dat zij goed moeten letten op de gelovigen van het Oude Testament. Ter bemoediging trekt een lange stoet van mensen voorbij.
Wil de apostel een ”definitie” van geloof geven? Verschillende overwegingen pleiten daartegen. Ten eerste is al eerder over geloof gesproken: „Laten wij tot Jezus naderen in volle zekerheid van het gelóóf” (10:22). Van de lezers wordt verwacht dat zij al weten wat met het geloof bedoeld wordt. Ten tweede valt op dat in deze ”definitie” met geen woord gesproken wordt over God of Christus. Bij een definitie van het geloof zou dat toch het eerste zijn waar je aan denkt. Ten slotte zijn de woorden niet bedoeld als een omschrijving van wat geloven is, maar wordt van het geloof gezegd dat het de drijvende kracht is die mensen in moeilijke situaties vooruit doet zien en de hoop aanwakkert dat de beloften van God zeker vervuld zullen worden.
De apostel begint hoofdstuk 11 niet met een definitie van geloof (in het Grieks ontbreekt het lidwoord!). Geloof is wel het onderpand van de beloofde toekomst en het bewijs van de komende grote daden van God. Overschat het zichtbare niet. Laat je niet imponeren door al die dingen die je nu ziet in deze wereld en die je de moed kunnen benemen. Geloven begint niet met zien, maar met horen. Zien en aanschouwen – dat hoort bij de toekomst. Geloof zal dan overgaan in aanschouwen. Nu komt het aan op horen en je toevertrouwen aan de beloften van God. Kijk maar naar al die mensen die aan je oog voorbijtrekken in dit hoofdstuk – met hun ogen hebben zij niet gezien wat God beloofd had, maar met hun oren hebben zij de beloften gehoord en ze hebben zich daar met heel hun hart aan toevertrouwd. Geloven begint met horen en ge-hoor-zamen. Abraham en alle anderen geloofden hun oren, niet hun ogen.
Maak je je schuldig aan arrogantie als je Hebreeën 11 inbrengt in een discussie? Nee, met deze woorden mogen we getuigen van de hoop dat God een betere, rijkere en grotere toekomst heeft weggelegd voor hen die zich aan Zijn stem toevertrouwen. We propageren geen onbewezen opvattingen, maar gunnen anderen deze hoop.
De auteur is bijzonder hoogleraar geschiedenis gereformeerd protestantisme vanwege de Gereformeerde Bond aan de PThU in Amsterdam en predikant van de hervormde wijkgemeente Grote Kerk in Hilversum.