Als kind bij het graf van je vader staan
Ze is 9 jaar als haar vader overlijdt. Lange tijd is die ingrijpende gebeurtenis als een „monster” dat in een kluis zit opgesloten, zegt Henrike Dankers. Na dertig jaar komt het verdriet in alle hevigheid terug en begint ze een proces om het verlies met haar leven te verweven. „Als ik huilde, voelde dat niet langer als falen. Het werkte juist helend.”
Haar jongste dochter vierde recent haar tiende verjaardag. „Ik realiseerde me dat al mijn kinderen nu langer een vader hebben dan ik heb gehad”, zegt Henrike Dankers (42) aan de keukentafel van haar woning in Ede. Het is zo’n moment waarop ze beseft hoe het overlijden van haar vader haar leven nog steeds stempelt. Mede vanuit haar persoonlijke ervaring met jong ouderverlies schreef ze ”Na zo lang nog”. Voor dit boek, dat volgende week verschijnt, interviewde ze tien volwassenen die als kind een ouder verloren (zie kaders).
Dankers groeit op in een hervormd predikantsgezin in Ermelo. Aan het overlijden van haar vader in 1987, op 35-jarige leeftijd, gaat een ziekteperiode van een halfjaar vooraf. Sommige momenten uit die tijd zijn voor haar onvergetelijk, zoals de middag dat ze te horen krijgt dat haar vader niet beter kan worden. „Ik zie hem nog liggen op de bank. Ook herinner ik me hoe verdrietig mijn tante was, die in de kamer stond te strijken. Op dat moment besefte ik: het komt niet meer goed.”
Wat bleef u vooral bij van de dagen rond zijn overlijden?
„Toen mijn vader overleed, was ik bij vrienden van mijn ouders. Zij riepen me op een gegeven moment bij zich en zeiden: „Je weet waar je opa is.” Hij was twee jaar eerder overleden en we geloofden dat hij in de hemel was. „Daar is je vader nu ook”, zeiden ze. Er werd veel gehuild, maar ik kan me niet meer herinneren of ik zelf ook moest huilen. Mijn vader lag thuis opgebaard in zijn studeerkamer. Eerst wilde ik daar niet kijken. Uiteindelijk heb ik het toch gedaan, zonder dat ik ertoe gedwongen werd.
De volgende dag ging ik gewoon naar school. Ik hoefde niet naar de les, maar zat met een vriendinnetje in het documentatiecentrum. We zaten wat te lezen en hebben ook lol gehad. Als kind besef je op zo’n moment niet half wat er is gebeurd en welke impact dat zal hebben.”
Hoe hebt u als kind de begrafenis ervaren?
„Het sluiten van de kist was ingrijpend. Ik besefte: dit is de laatste keer dat ik mijn vader zie. Van de kerkdienst herinner ik me vooral dat er heel veel mensen waren, maar hoe ik de dienst heb ervaren, weet ik niet goed meer. Ik heb de preek later weleens teruggeluisterd. In het begin zei de dominee zoiets als: „Dat wil je niet, dat je vader er zo jong niet meer is.” Verder was de preek niet op de kinderen afgestemd. Dat zou nu anders gaan, denk ik.”
Welke impact had het overlijden in de periode daarna?
„Terugkijkend besef ik dat het een trauma is, een wond die te groot is voor een kind. Je moet staande blijven, overleven. Ik probeerde me groot te houden, want ik dacht: Als ik heel verdrietig of overstuur ben, wordt m’n moeder of zus dat ook. Toegeven aan het verdriet en de pijn, kon ik niet goed. In de loop der jaren kreeg ik geregeld de vraag: „Hoe gaat het nu met je moeder?” Er werd niet gevraagd: „Hoe gaat het met jou?” Achteraf denk ik dat het voor mezelf te moeilijk was om erover te praten en dat ik naar mijn omgeving uitstraalde: kom niet te dichtbij, blijf uit mijn buurt.”
Was er in die tijd iemand die een bijzondere betekenis voor u had?
„Ik denk aan de conciërge op de middelbare school. Hij zat bij ons in de kerk, dus hij kende mijn verhaal. Met af en toe een opmerking of een gebaar, bijvoorbeeld op de geboorte- of sterfdag van mijn vader, liet hij merken dat hij me zag. Toen ik examen deed, lag er op alle tafels in de gymzaal een gummetje. Op mijn gummetje stond: „Henrike, je kunt het”, met zijn initialen erbij. Zo liet hij merken dat hij wist hoe zwaar het is om juist in zo’n spannende periode een vader te missen.”
Na dertig jaar kwam het verdriet om het verlies van uw vader sterk op u af. Overviel u dat?
„Ik vergelijk het overlijden van mijn vader met een monster dat ik had opgesloten in een kluis met een dik slot erop, waarvan ik de sleutel niet kon vinden. Ik dacht: „Hopelijk komt het monster niet naar buiten”, al was ik er wel bang voor dat het een keer zou gebeuren.
In 2013 ging ik aan de Christelijke Hogeschool Ede theologie studeren. Twee jaar later kreeg ik tijdens een supervisie de vraag of er iets was gebeurd in mijn jeugd. Dat was een cruciaal moment. Ik had de keus: Laat ik het monster uit de kast komen of niet? Ik ben toen enorm gaan huilen. Mijn angst was dat de supervisor en medestudent zouden zeggen: „Het is raar dat je hier nog steeds mee zit, stop maar met je opleiding en ga in therapie.” Dat zeiden ze niet. Hun reactie was: „Het is ook verschrikkelijk.” Ik mocht huilen, mijn verdriet mocht er zijn.
Daarna is een proces begonnen waarin ik opener werd over mijn ervaring. In die tijd heb ik ook gesprekken gevoerd met de hogeschoolpastor. Ik was niet langer op de vlucht voor het monster, maar keek het als het ware aan en dacht: „Ik vind het heel vervelend dat jij er bent.” Als ik huilde, voelde dat niet langer als falen. Het werkte juist helend.”
Welke plek heeft het verlies van uw vader nu in uw leven?
„Sinds een paar jaar ben ik het aan het verweven met mijn leven, bijvoorbeeld door een foto van hem neer te zetten, zijn graf te bezoeken en met anderen over het verlies te praten. Soms lees je in boeken over uitgestelde of onverwerkte rouw. Zelf spreek ik liever over achterwaarts rouwen: je rouwt in het hier en nu over een verlies van lang geleden.”
U interviewde tien mensen die als kind een ouder verloren. Wat viel u op in de gesprekken?
„Ze zeiden allemaal dat het verlies nog steeds van invloed is op hun leven, hoe verschillend ook. Bijna iedereen heeft bovendien de ervaring dat er zowel in hun kindertijd als later zelden is gevraagd wat het overlijden van een ouder voor hen betekent. Er was vooral aandacht voor de overgebleven vader of moeder.
Ik hoop dat mijn boek mensen die als kind een ingrijpend verlies meemaakten, herkenning biedt en doet beseffen: Het is niet raar dat ik daar nog steeds last van heb, daar hoef ik me niet voor te schamen. En ik hoop dat het anderen stimuleert om eens te vragen wat het met iemand doet, dat hij jong een ouder heeft verloren. Het helpt echt als je de vraag krijgt: Wat is er precies gebeurd en wat betekent dat voor je leven nu en voor je geloof in God?”
Hoe werkt het verlies door in uw eigen geloof?
„Er zijn geen makkelijke antwoorden op vragen die het verlies van mijn vader op jonge leeftijd oproepen. De Bijbel biedt ruimte voor de klacht en het protest, denk aan Job. Als je daarmee maar naar God toe gaat. Of neem de discipelen die Jezus tijdens de storm vragen: „Waarom ligt U nu te slapen?” Zo’n vraag moet je niet gladstrijken, zoals in preken en in het pastoraat soms gebeurt. Mooi vind ik wat er staat in Psalm 42 en 43, die een eenheid vormen. Er zit een worsteling in. Aan de ene kant: „Waarom ga ik het in het zwart?” maar ook: „Toch loof ik U.” En het gebed: „God, doe mij recht.” Al die aspecten mogen er zijn en daarvoor moet ook het pastoraat ruimte bieden.”
Opdracht
Welke gevolgen heeft het als je op jonge leeftijd een ouder verliest? In ”Na zo lang nog. Leven met jong ouderverlies” gaat Henrike Dankers op die vraag in. Zelf stond ze op 9-jarige leeftijd bij het graf van haar vader. In haar boek verwerkte ze niet alleen persoonlijke ervaringen, maar ook de uitkomsten van een onderzoek naar de gevolgen van jong ouderverlies waarop ze afstudeerde aan de hbo-opleiding theologie in Ede. Hiervoor sprak ze met volwassenen die als kind een ouder hebben verloren. Ze bevroeg hen onder meer op de aandacht die er vanuit de kerk voor hen was.
Dankers deed haar onderzoek in opdracht van Pastoraal Diaconaal Centrum de Herberg in Oosterbeek. Daar heeft donderdag 17 oktober de presentatie plaats van haar boek, dat verschijnt bij uitgeverij KokBoekencentrum. Op het programma staat onder meer een paneldiscussie met ervaringsdeskundigen, waarin het vooral zal gaan over pastoraat rond jong ouderverlies.
Bord te veel
Het boek ”Na zo lang nog” bevat diverse kaders met uitspraken van mensen die jong een ouder verloren. Twee citaten.
Herma (pseudoniem) is 12 jaar als haar moeder overlijdt: „Ik was met mijn zus de tafel aan het dekken. Toen zette ik spontaan een bord te veel op tafel, voor mijn moeder. Toen begonnen we te huilen, van schrik, allebei. Mijn vader werd er boos om. Dat waren momenten waarvan ik denk: Hadden we toen maar gewoon tegen elkaar kunnen zeggen: „Ik mis haar!””
Klariska is 10 jaar als haar moeder overlijdt: „Toen mijn oudste dochter naar de middelbare school ging, vond zij dat een hele stap. Het gevoel dat dat bij mij opriep, was het gemis van toen ik zelf naar de middelbare school ging. Ik stapte vroeg op de fiets. De gezinshulp kwam net nadat ik vertrokken was, dus ik ging altijd alleen weg, zonder uitgezwaaid te worden.”