Geluid van de zaag heeft zich diep in mijn ziel genesteld
De weerzinwekkende vernietiging van regenwoud in de Amazone moet iedereen zien. En het gebrul van kettingzagen moet je horen. Want voor je het weet, denk je dat die kale vlakten er altijd al waren.
Nooit geweten dat een krantenbericht in staat is om luikjes te openen –geheugenluikjes bedoel ik– in het menselijk brein. Deze week gebeurde dat onder mijn hersenpan, toen ik las over bosbranden in de Amazone.
Dit jaar zijn er uitzonderlijk veel branden en dat heeft alles te maken met het beleid van de kersverse president van Brazilië, Jair Bolsonaro. Zijn politieke vriendjes onder houthakkers en boeren krijgen alle ruimte om bos te kappen, zodat ze het hout kunnen verkopen, en op de opengevallen plekken veevoer (soja) kunnen produceren.
Omdat maar liefst 40 procent van het Amazone-regenwoud op Braziliaans grondgebied ligt, zijn de bomen, zoogdieren, vogels, reptielen, vissen en insecten er overgeleverd aan deze Bolsonaro.
De gevolgen van zijn beleid waren deze week zichtbaar dankzij opnamen van brandende bossen en dikke rook. Toen ik dát zag, ging dat geheugenluikje open en projecteerde mijn herinnering beelden die ik in 1994 te verstouwen kreeg.
Ik maakte in dat jaar met fotograaf Henk Visscher een reis door het Braziliaanse Amazone-bos. Onze tocht begon in de stad Belem, aan de oostkust, en ging in westelijke richting naar de stad Manaus, in het hart van de Amazone.
Vanuit Belem lieten we ons gidsen door G. Bartels, een Nederlandse houthandelaar die een groot deel van zijn leven in die stad woonde. Onze keuze leverde af en toe pijnlijke momenten op: wanneer wij genoten van de natuurpracht van het woud, stond Bartels hardop te berekenen hoeveel kuub hout hij hier kon oogsten.
Prachtige natuur hebben we gezien, gehoord en opgesnoven. Maar hier en daar werden we er keihard mee geconfronteerd: gekapt regenwoud dat zich aandiende als een troosteloze vlakte vol zwartgeblakerde boomstronken en -stompjes.
Nu moet ik bekennen dat ik al van jongsaf een bijna traumatische weerzin heb tegen ronkende kettingzagen. Dat begon toen ik als twaalfjarige de buurman in ‘mijn’ boom zag zitten om die tak voor tak te gronde te richten. De beuk wás natuurlijk niet van mij, maar stond tussen zijn en onze tuin. Ik genoot van de vele vogels die erin zaten; zijn vrouw verfoeide de schaduw die de boom gaf. „En daarom moet hij weg”, vond de buurman. Ik dacht daar anders over, en heb onderaan de boom net zolang staan praten tot de man naarbeneden kwam en de boom verder met rust liet.
Een wondertje was geschied, maar voor mijn verdere gemoedsrust was het te laat: het geluid van de zaag had zich diep in mijn ziel genesteld.
Tientallen jaren later kwam op die afschuwelijk kale vlakte in de Amazone het agressieve gebrul van kettingzagen van alle kanten op me af en in combinatie met wat ik daar zág, was dat een nare ervaring.
Verraderlijk is dat je zo’n verwoesting vergeet zodra de plek des onheils is veranderd in liefelijk ogende weidegrond met koeien erop. Al heel snel wéét je niet beter, en denk je dat het altijd zo is geweest.
Laat daarom die machinale verkrachting van maagdelijk bos maar zien én horen, want sneller dan je denkt is alles genormaliseerd: toegedekt en tot zwijgen gebracht.