Column uit Charkov: Je voelt dat de herfst onderweg is
Als journalist doe ik verslag van wat mensen doen en wat hen beweegt. Maar evengoed volg ik de wisseling van de seizoenen: de bomen, de bladeren en het wijkende licht.
Gelukkig, de zomer is niet voorbij! De afgelopen dagen bracht ik door in Dnipro, een grote stad aan de Dnjepr in het zuidoosten van Oekraïne. Toen ik hier eerder op doorreis was, waren de acacia’s aan de Karl Marxallee juist frisgroen ontwaakt. Ik was opgelucht ze nog volledig in blad aan te treffen.
In het park wist ik de honingmarkt te vinden, die elk jaar in augustus wordt georganiseerd. Vier maanden lang hebben de imkers geoogst, nu gaan ze los met de verkoop. Bij de tentwinkeltjes wordt geroerd, geproefd, gebakkeleid over kwaliteit en onderhandeld over prijzen. In de avond kruipen de handelaars rond de feestdis waar honingwodka wordt geschonken. Ze zouden de nacht drinkend kunnen doorbrengen, want het is warm tot in het ochtenduur.
Het liefst keer ik elk jaargetij terug naar de plekken die ik ken. Ik zie dezelfde bomen, maar anders getooid, ik zie dezelfde gebouwen in een ander licht. En de mensen? Zij kunnen niet anders dan meebewegen met de seizoenen, die in het oosten van Europa als afzonderlijke tijdperken voelen.
Neem Pasen. Het feest zelf komt steevast vlak voordat de echte lente losbarst. Je voelt al dat de natuur zich openwrikt: als de fruitboompjes uitbundig bloeien, aarzelt het groen nog; rusteloos maken de mensen de boel aan kant: ze vegen hun stoepjes, kloppen de tapijten uit en verven de voet van de boomstammen wit – een hardnekkige traditie die in het oosten wel nooit zal verdwijnen.
Dan, een dag of tien later, komt de explosie die altijd verrast. In één klap is de wereld groen. Twee jaar geleden zag ik dat in Kiev zo heftig gebeuren, dat de mensen zich geen raad wisten. Een week lang stonden ze te zingen op straat. Ze waren ervan overtuigd dat de winter nooit meer wederkeren zou.
Zo is reizen voor mij niet alleen maar werk. Het is een manier om de tijd te vatten. De jaargetijden vervlechten zich met mijn herinneringen, vergroeien met de ontmoetingen die ik had. Als ik terugdenk aan dat ene interview met die professor in Oost-Polen hoor ik het geklepper van de ooievaar en het hameren van de specht – dappere herauten van nieuw leven. Als ik me dat gesprek met die Oekraïense soldaat voor de geest haal, voel ik gure kou me vastgrijpen, dwars door m’n inderhaast aangetrokken truitje heen. Of die straatinterviews toen, in de Warschause stadshitte: de zon als vijandige, gele bol.
Op dit moment ben ik in Charkov, in het noordoosten van Oekraïne, om u de tijding te brengen dat de herfst op komst is. Zeker, de kastanjes verstoppen zich nog spierwit in hun stekelige cocons, maar ik zag dat de randjes van de bladvingers bruin beginnen op te kleuren – alsof ze zichzelf omlijsten willen. In het park rook ik de bronzen, donkerbruine geur van de herfst, die sterker zal worden zodra het regenen gaat. Met de bloemenverkoopster op straat heb ik een blik van verstandhouding gewisseld. Nog biedt zij zonnebloemen aan, en gladiolen in pasteltint, alsof ze iets te vieren heeft. Maar ze maskeert slechts dat ze de knallende kleuren van de tulp niet meer bieden kan, zoals toen, in mei.
Voorlopig is het nog zomer in Charkov. Maar: de herfst zit in de lucht. Dat is al goed te ruiken.