Boer Van der Kooij rijdt bokashi over zijn land
Onderzoekers en boeren maken zich zorgen over de bodemvruchtbaarheid, die in Nederland achteruitgaat. Biologisch melkveehouder Jeroen van der Kooij beproeft met succes een middel om daar wat aan te doen: bokashi.
Onder de rook van Rotterdam ligt in het buitengebied van Maasland het melkveebedrijf Rust-hoff. Wie het erf oprijdt, ziet al dat hier een boer werkt met hart voor de natuur. Wilde en ingezaaide bloemen bloeien, vlinders dartelen rond. Als Jeroen van der Kooij begint over weidevogels, blijkt opnieuw hoe enthousiast hij is . „We hebben volop kieviten, er broeden tureluurs, eenden en graspiepers. De grutto lijkt teruggekomen en dit voorjaar hoorde ik voor het eerst sinds jaren weer een veldleeuwerik.”
In zijn bedrijfsvoering houdt de veehouder nadrukkelijk rekening met de vogeltjes. Zo had hij dit jaar veel succes met het maaien in stroken, waarbij het gras langs sloten en greppels de eerste ronde bleef staan; de kievitskuikens vonden daar een veilig heenkomen en foerageerden naderhand op het korte gras. Wel kost zijn aanpak opbrengst, maar een zo hoog mogelijke productie is niet het hoofddoel van Van der Kooij.
De veestapel van Rust-hoff, waaronder zo’n zestig melkkoeien, bestaat hoofdzakelijk uit blaarkoppen. „Dat zijn sterke koeien die goed melk geven van het ruwere gras. Alleen in de winter voer ik ze wat geplet graan bij. Geen brok, want daar zit ook minder hoogwaardig spul in.”
Snijmais vindt Van der Kooij geen koeienvoer. „Dat wordt pas in de darmen verteerd en dat is niet goed voor een koe. Melk van met mais gevoerde koeien vind ik trouwens ook niet lekker.”
De melkproductie van zijn dieren is niet hoog: 5000 liter per koe per jaar, waar een gangbare boer met Holsteiners makkelijk het dubbele haalt. De veehouder heeft dan ook bewust gekozen voor een andere richting, een jaar of tien geleden. „Dat ging niet van de ene op de andere dag, en ik leer nog steeds bij. Maar ik ben er steeds meer van overtuigd geraakt dat we goed moeten zorgen voor wat ons is toevertrouwd. Dat is onze opdracht. Als Jezus terugkomt wordt de aarde vernieuwd, niet vernield. Maar hoeveel hebben wij er niet al aan vernield?”
We moeten de grond niet slechter achterlaten dan we hem van onze ouders hebben meegekregen, vindt Van der Kooij. Maar zonder inspanning gaat de grond wel achteruit, heeft hij gemerkt. „Het stoort me dat op de landbouwschool niet het hele verhaal wordt verteld. Planten hebben niet alleen stikstof, fosfor en kalium nodig, maar in de eerste plaats zonlicht, lucht, water, koolstof en mineralen als magnesium en zwavel. In de gangbare landbouw lijkt het nu wel substraatteelt: precies wat de plant nodig heeft om te groeien wordt toegediend, net als bij aardbeien die op glaswol groeien.”
Kunstmest pleegt een aanslag op de bodem, vindt de boer. Het bodemleven gaat kapot, zegt hij. Kunstmest stimuleert eenzijdig de groei van het gewas terwijl de mineralenopname vermindert, met als gevolg dat er veel minder mineralen in ons voedsel zitten dan vijftig jaar geleden. Bovendien kost de productie van kunstmest veel fossiele brandstof.
Bestrijdingsmiddelen – „niks gewasbeschermingsmiddelen” – doen de rest. De onkruiddoder glyfosaat bijvoorbeeld doodt planten door de mineralenopname te blokkeren. „Dat gaat door in de bodem.”
Ploegen, het alternatief om onkruid aan te pakken, is ook niet goed voor de bodem. Van der Kooij gaat liever twee keer eggen: na de eerste keer ontkiemen de onkruiden, die hij vervolgens bij de tweede rondgang onderwerkt.
Van der Kooij boert biologisch. Daarmee kun je de wereld niet voeden, wordt vaak gezegd. Flauwekul, vindt de boer. „Wereldwijd wordt zeventig procent van de melk lokaal geproduceerd door kleine boertjes. En voor onze miljardenexport moet bijna evenveel aan grondstoffen worden ingevoerd. Is dat de wereld voeden? Met biologische landbouw kan Nederland zichzelf voorzien.”
Om de bodemvruchtbaarheid te verhogen benut hij een Japanse vinding: bokashi, gefermenteerd organisch materiaal. „Ik krijg bermmaaisel van het waterschap, dat meng ik met vaste mest plus steenmeel en micro-organismen. Dat rijd ik op een hoop, dek het luchtdicht af met plastic en laat het zes tot acht weken fermenteren. Onkruidzaden gaan dood, maar koolstof en sporenelementen blijven behouden. Als ik de bokashi over het land uitrijd is het met zes weken, bij droog weer acht, volledig door de bodem opgenomen.”
De veehouder heeft contact met andere bokashi-makers, vooral in de Achterhoek en het Vechtplassen-gebied. Ook kan hij goed praten met collega Wim Schippers, die eind 2016 de knuppel in het hoenderhok gooide met zijn boekje Boeren met ontzag. Voedselproductie moet gepaard gaan met zorg voor de schepping, benadrukken beiden, en christenboeren zouden daarbij voorop moeten lopen.
serie Boer en natuur
Boeren zijn vaak negatief in het nieuws als het om natuur gaat. Toch zijn er tal van positieve initiatieven. Deel 5.