Met de reclassering de bajes en de buurt in
Nog altijd wordt de reclassering geassocieerd met geitenwollen sokken. Tot ergernis van Johan Bac, voormalig hoofdofficier van justitie en nu algemeen directeur van Reclassering Nederland. „Het verwijt dat we boeven pamperen is zeer onterecht.”
De lente van dit jaar begon voor Reclassering Nederland met een stevige storm. Op 18 maart pleegde de net uit de gevangenis ontslagen Gökman T. in Utrecht een aanslag in een tram, waardoor vier mensen om het leven kwamen. Kort ervoor mishandelde hij nog een medewerker van de penitentiaire instelling waar hij verbleef. Tien dagen na de aanslag kwamen de Inspectie Justitie en Veiligheid, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Onderzoeksraad voor Veiligheid met hun rapporten over Michael P., de moordenaar van Anne Faber. Voor het gevangeniswezen en de forensische kliniek waar P. verbleef waren het pijnlijke documenten. Ze brachten een mix van falende overdracht, miscommunicatie en ontbrekend toezicht aan het licht. Niet alleen in de samenleving maar ook in de Haagse politieke arena veroorzaakte het rapport grote verontwaardiging.
De gebeurtenissen plaatsten een kras op de pogingen van Johan Bac om meer begrip te kweken voor het werk van de reclassering. Belangrijk is voor Bac, de nieuwe algemeen directeur van Reclassering Nederland, dat dit werk dichter bij de burger wordt gebracht. Drie maanden na zijn aantreden liet de oud-hoofdofficier van justitie een videoverslag van zijn eerste indrukken en ervaringen bij de organisatie maken, waarna het filmpje op YouTube werd geplaatst. Om scherper zicht te krijgen op het leven van zijn cliënten bezocht hij tal van gevangenissen, kwam hij bij delinquenten aan huis en onderging hij een werkstraf. Als hoofdofficier liep hij al eens een paar dagen met een elektronische enkelband rond.
Hoe hebt u de commotie rond Gökman T. en Michael P. beleefd?
„Als intensief. Vooral de aanslag op het 24 Oktoberplein kwam stevig bij ons binnen, omdat die locatie amper 300 meter van ons kantoor ligt. Het is zeer ingrijpend als een cliënt zoiets aanricht.”
En je hebt als organisatie gefaald.
„Dat is niet het eerste waar ik aan denk bij dergelijke verschrikkelijke incidenten. Mijn gedachten gaan dan primair uit naar de familieleden. Ik heb als officier veel nabestaanden van geweldsslachtoffers gesproken, dus ik kan me inleven in wat zij doormaken. Vervolgens is er de vraag of we ons werk goed hebben gedaan. Prima dat daar grondig onderzoek naar wordt verricht, al kan de uitslag pijnlijk zijn. Wij kunnen ervan leren en de samenleving kan ervan leren. Binnen de organisatie ga ik gesprekken aan met de reclasseringswerkers die nauw betrokken zijn bij zo’n zaak.”
Om boven tafel te krijgen hoe het kon gebeuren?
„Ik begin met de vraag: „Hoe gaat het met je?” Via de media kijkt heel de samenleving mee. Dat legt een enorme druk op mijn mensen.”
Begrijpt u dat gewone burgers zich afvragen hoe het mogelijk is dat mensen als Gökman T. en Michael P. vrij rondlopen?
„Dat ze vrij rondlopen is niet onze verantwoordelijkheid. Er ligt een rechterlijke beslissing aan ten grondslag. Het is goed om te bedenken dat de reclassering als onafhankelijke, private partij in eerste instantie uitsluitend een adviserende rol heeft.
Wanneer er een vonnis is uitgesproken, begint ons toezicht op de naleving van de door de rechter bepaalde voorwaarden. Bij zeer ernstige zaken kan het om levenslang toezicht gaan, maar dat zijn de uitzonderlijke gevallen. Jaarlijks hebben de drie reclasseringsorganisaties 70.000 tot 80.000 cliënten onder hun hoede; bij het gros blijft het contact beperkt tot een advies of het ten uitvoer leggen van een werkstraf. Ik begrijp de verontwaardiging in de samenleving na ernstige incidenten, maar te veel wordt vergeten hoe vaak het wél goed gaat. En dat de dader de eerstverantwoordelijke is. Die heeft het misdrijf begaan. We moeten het zwartepietenspel niet beperken tot de instanties.”
Blijft staan dat bij een gevaarlijke gedetineerde zoals Michael P. pas sprake was van reclasseringstoezicht nadat de rechter hem al een aantal vrijheden had toegekend.
„De onderzoeksrapporten concluderen terecht dat de reclassering eerder betrokken moet worden bij zowel de advisering als het toezicht. We zijn nu afhankelijk van onze opdrachtgevers: het openbaar ministerie, de zittende magistratuur en de Dienst Justitiële Inrichtingen. Intussen heeft minister Dekker een wetswijziging aangekondigd die bij dit soort ernstige zaken reclasseringstoezicht en daaraan voorafgaand advies door de reclassering verplicht stelt. Daar zijn we blij mee. Ik zeg er meteen bij dat je de betekenis van toezicht niet moet overschatten. Wel helpt het om mensen op het goede pad te houden. Zo weet ik uit ervaring dat een enkelband zeer belemmerend en controlerend werkt.”
Is uw huidige werk lastiger dan dat van een hoofdofficier van justitie?
„Het is anders. Als officier werk je binnen een puur juridische context. De reclassering staat met één been in de strafrechtketen en met het andere been in de samenleving; de donkere kant daarvan. Terwijl wij dit gesprek voeren, zijn van de 2000 mensen die bij ons werken er misschien wel 1000 in gesprek met cliënten. Op een kantoor, in een tbs-kliniek, bij een cliënt thuis, als duo bij een van onze terreurverdachten…”
Wat motiveerde u om over te stappen?
„Mijn taak als officier van justitie hield na de uitspraak van de rechter op. Dat kreeg voor mij iets onbevredigends. Ik lever graag een bredere bijdrage aan het veiliger maken van onze samenleving. De reclassering vervult een cruciale rol van het begin tot het eind van het traject dat onze cliënten doorlopen. In de achterliggende jaren zijn tal van verantwoordelijkheden bij gemeenten neergelegd. Ook op dat niveau kan de reclassering veel betekenen, door met lokale partijen aan de slag te gaan.”
Vraagt dit werk een andere blik op mensen die misdaden begaan?
„Zo ervaar ik dat niet. In Nederland maakt het openbaar ministerie deel uit van de magistratuur. Daardoor ging het er mij als officier niet alleen om mensen zo lang mogelijk achter de tralies te krijgen, maar had ik ook toen al oog voor de rechten van verdachten, de positie van slachtoffers en de belangen van de samenleving. Als reclassering proberen we mensen op een goede manier weer in het maatschappelijke gareel te krijgen. Dat is een wezenlijk onderdeel van ons werk, maar het bevorderen van de veiligheid van de samenleving staat bovenaan. Daarin verschillen we niet van de politie, het openbaar ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen. Alleen onze insteek is wat anders.
Het verwijt dat we boeven pamperen is zeer onterecht. Het is onze opdracht om met verdachten en veroordeelden te werken. Dan is het logisch dat die mensen onze aandacht hebben, maar onze missie ligt verder dan die crimineel. We willen voorkomen dat cliënten in herhaling vallen en nieuwe slachtoffers maken. Door het ingewikkelde van dit werk lukt dat helaas niet altijd. Mensen mogen ons daarop beoordelen, maar suggereer niet dat wij een organisatie zijn die criminelen knuffelt. Wel ben ik ervan overtuigd dat we het niet moeten verwachten van muren en wapens. Die zijn soms nodig, maar de beste bijdrage aan de veiligheid is aan de slag gaan met veroordeelden.”
Wat zijn uw opvallendste bevindingen na een jaar leidinggeven aan Reclassering Nederland?
„Dat mijn mensen echt aan de frontlinie bezig zijn. Ze staan wat dat betreft dichter bij de politie dan bij de rechtspraak en het openbaar ministerie. Het tweede wat me opvalt, is hun enorme betrokkenheid, terwijl het zeer complex werk is. Het derde wat ik wil noemen, is de onbekendheid van onze organisatie. Het gros van de burgers weet niet wat we doen, terwijl we dagelijks bezig zijn voor hun veiligheid. Ik wil de kennis over ons werk in de maatschappij vergroten.”
Dat werk is volgens u ingewikkelder geworden. Door wat of wie?
„We krijgen meer verslaafden, meer mensen met psychische problemen, meer mensen met een verstandelijke beperking. Daarnaast is er een toename van georganiseerde zware misdaad, extremisme, terreur en nieuwe vormen van misdaad, zoals cybercriminaliteit.”
Vragen die om nieuwe deskundigheid binnen uw organisatie?
„Absoluut. We investeren veel in opleiding van onze werkers. Mensen die zich bezighouden met cybercriminaliteit zijn niet te vergelijken met doorsneecriminelen. Ze zijn heel slim, veroorzaken op straat nauwelijks overlast, maar achter hun computer richten ze veel schade aan. Deze cliënten vereisen niet alleen een andere benadering, je hebt er ook alternatieve sancties voor nodig. Zo is voor jonge hackers tussen de 12 en 23 jaar het programma ”Hack_Right” ontwikkeld. Ook verstandelijk beperkte personen vragen om een specifieke aanpak. We hebben een opleidingshuis waar het personeel van de drie reclasseringsorganisaties voortdurend wordt bijgeschoold.”
Is bijscholing voldoende of zijn er totaal andere disciplines nodig?
„In het algemeen kunnen de bestaande reclasseringswerkers na bijscholing prima worden ingezet voor nieuwe doelgroepen. Soms heb je inderdaad deskundigheid van buitenaf nodig. In ons terreurteam werken naast ervaren reclasseringswerkers mensen die afkomstig zijn van de politie en defensie. In dat team hebben we heel veel geïnvesteerd. Over de kwaliteiten van de mensen maak ik me niet zo veel zorgen. Het probleem zit in de productiedruk. Daar hebben overigens niet alleen wij mee te kampen.”
U wilt met uw organisatie meer de bajes in. Hoe stelt u zich dat concreet voor?
„Voor onze adviestaak komen we al veel in gevangenissen. Vaak aan het begin en het eind van het verblijf van verdachten of veroordeelden. Het zwakke punt is dat we er als gast komen. Enkele jaren geleden zijn in twee penitentiaire inrichtingen proefprojecten gestart waarbij we huisgenoot zijn. Een groot deel van de gedetineerden kennen we door eerdere trajecten en adviesrapporten. Die kennis delen we graag met het gevangenispersoneel, om de terugkeer van gedetineerden naar de samenleving soepeler te laten verlopen. De projecten zijn positief beoordeeld, we starten nu een aantal nieuwe pilots. Als het aan mij ligt, krijgt de reclassering in alle gevangenissen een structurele plek. Het is vreemd dat wij aan het begin van het traject adviseren, tegen de tijd die iemand wordt ontslagen opnieuw in beeld komen en in de tussenliggende periode geen stem hebben.”
Wat is in uw ideale model nog het onderscheid tussen penitentiaire inrichtingswerkers en medewerkers van de reclassering?
„De mensen van de Dienst Justitiële Inrichtingen zijn primair gericht op controle, beheersing, rust en veiligheid, onze mensen op de terugkeer van gedetineerden in de samenleving. Ze vullen elkaar goed aan. Van beide kanten was er aanvankelijk wat koudwatervrees, maar die is onterecht gebleken. De uitwisseling van informatie verloopt door de nauwe samenwerking veel soepeler. Juist op dat vlak gaan dingen vaak mis. We werken er hard aan om de communicatie te verbeteren, niet alleen op de werkvloer. Ik kom heel frequent bij de mensen van DJI over de vloer en heb een uitstekend contact met hoofddirecteur Gerard Bakker.”
En dan wilt u ook de buurt in.
„Ja, na het vertrek uit de bajes vestigen mensen zich weer in een stad of dorp. Alle partijen zijn erbij gebaat dat die overgang goed verloopt. Mensen met de klassieke vuilniszak op straat zetten, is vragen om nieuwe problemen. Ze moeten onderdak hebben, een paspoort, een uitkering of werk… Dat zijn allemaal zaken die de gemeente moet regelen. Vandaar het convenant van DJI, reclassering en gemeenten dat binnenkort getekend gaat worden. We hebben elkaar hard nodig.
Wij adviseren de rechter en de officier van justitie over onze cliënten en hun context. Om dat op een goede manier te kunnen doen, moet je zelf aanwezig zijn in die context en direct contact hebben met vrijwilligers, de woningbouwvereniging, de politie… Je kunt dan ook beter toezicht houden. In Den Haag en Rotterdam maken onze werkers al deel uit van een wijkteam. We kunnen dat niet in alle 350 gemeenten van Nederland realiseren, maar willen ons de komende jaren richten op een aantal wijken met veel problematiek. We stationeren onze mensen daar het liefst in een wijkgebouw waar ook andere instanties die zich met die buurt bezighouden gevestigd zijn, om samen de problemen aan te pakken en zichtbaarder te zijn. In Den Haag Zuiderpark delen we bijvoorbeeld een locatie met de ggz en de politie. Dat is de ideale situatie.”
De grenzen tussen de verschillende disciplines worden daardoor wel diffuser.
„Zo zou ik het niet zeggen. Juist als je met anderen samenwerkt, moeten ieders bevoegdheden volstrekt helder zijn. Voor het oplossen van complexe problemen is het absoluut noodzakelijk dat je over de grenzen van je eigen organisatie heen kijkt. Dat moet veel meer gebeuren, niet alleen bij de reclassering. In de strafrechtketen trokken partijen te lang en te veel gescheiden op.”
Hoe ziet u de positie van vrijwilligersorganisaties die zich inzetten voor gevangenen?
„Ook Reclassering Nederland heeft honderden vrijwilligers, dat wordt vaak vergeten. Met Gevangenenzorg Nederland, Exodus en Humanitas zijn we in gesprek om te kijken hoe we elkaar kunnen versterken. In mijn visie moet er een veel intensievere samenwerking komen.
In het toezicht op onze cliënten kunnen de vrijwilligersorganisaties een belangrijke rol spelen. Door extra ondersteuning te bieden bij hun terugkeer in de samenleving.”
Vrijwilligersorganisaties dragen juridisch geen verantwoordelijkheid.
„Dat is een terechte opmerking. Daarom denken we momenteel na over de vraag hoe het best invulling kan worden gegeven aan de inzet van vrijwilligers. Duidelijk is dat samenwerking een meerwaarde heeft en past bij de buurtbenadering. Daar waar we al in buurten actief zijn, ontmoeten we mensen die zich met succes inzetten voor zo’n wijk. Het zou dom zijn om daar geen gebruik van te maken.”
Wat heeft de dagelijkse confrontatie met criminaliteit met uw persoonlijkheid gedaan?
„Ik denk niet dat die mij wezenlijk heeft veranderd. Wel ben ik altijd alert. Ik kan ook niet onbevangen door steden rijden waar ik heb gewerkt. Aan elke wijk zit wel de herinnering aan een moord, een overval, een huiszoeking. Mijn blik op de zwarte kant van de samenleving is extra ontwikkeld. Daarom heb ik altijd bewust gezocht naar tegengif. Ik sport veel en binnen mijn kerkelijke gemeente ga ik bij voorkeur om met mensen die in heel andere sectoren werkzaam zijn. Een voordeel van mijn functie is dat ik niet alleen met misdaad word geconfronteerd, maar ook iets kan doen om die terug te dringen. Die mogelijkheid heeft de gemiddelde burger niet.”
Van het openbaar ministerie naar de reclassering
Dr. mr. Johan Bac (1969) studeerde rechten aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam en psychologie (niet afgerond) aan de Rijksuniversiteit Leiden. In 1998 promoveerde hij op de dissertatie ”De kinderrechter in strafzaken, evolutie en evaluatie”. Aansluitend werkte hij vijf jaar als rechterlijk ambtenaar in opleiding, eerst in Den Bosch, vervolgens in Utrecht. Van 2003 tot 2010 was hij als officier van justitie werkzaam in Arnhem en Utrecht. In 2011 volgde zijn benoeming tot hoofdofficier (de jongste in de geschiedenis) van het arrondissement Midden-Nederland. Vanaf 2016 werkte hij tijdelijk op het ministerie van Justitie en Veiligheid als directeur Stafrechtketen, met als opdracht het versterken van de samenwerking binnen de keten en het verbeteren van de prestaties. Op 1 juni 2018 maakte hij de overstap naar Stichting Reclassering Nederland. Deze organisatie, met als belangrijkste taken advies, toezicht en de realisatie van werkstraffen, werkt nauw samen met SVG verslavingsreclassering en de reclassering van het Leger des Heils.
tweeluik Boven de tralies
Een gevaarlijke tbs’er loopt rond in de wijk, een ex-gedetineerde pleegt een moord – hoe is dat mogelijk? Achter de schermen zijn instanties hard bezig om zoiets nu juist te voorkomen.