In het vluchtelingenkamp is iedereen gelijk
Lange rijen mensen voor een voedseluitgiftepunt. Hutjes en tenten met het UNHCR-logo, strak in het gelid. Een vluchtelingenkamp lijkt de ideale plek om je identiteit te verliezen.
Een vluchtelingenkamp is de grote gelijkmaker. Zowel de dokter, de pastor, de sjacheraar als de timmerman gaan er door dezelfde mal. „We halen allemaal water bij dezelfde watertank. We gaan allemaal naar hetzelfde toilet. We gaan allemaal naar dezelfde winkel. We zijn allemaal gelijk. We zijn allemaal vluchtelingen”, verzuchtte een jonge man in een Jordaans vluchtelingenkamp, in juli 2017 geciteerd in het tijdschrift Humanities.
De Amerikaanse onderzoeker Liisa H. Malkki schreef dat „vluchtelingen niet langer specifieke personen, maar enkel nog slachtoffers-in-het-algemeen zijn: universele mannen, universele vrouwen, universele kinderen en, bij elkaar, universele families.”
Dit soort „universele mensen” zijn wereldwijd geen randverschijnsel. De VN lieten woensdag weten dat er in 2018 70 miljoen mensen op de vlucht waren, meer dan de organisatie ooit geteld heeft. Het grootste deel van hen is ontheemd: wel op de vlucht, maar binnen de grenzen van het eigen land. Een kleine 26 miljoen mensen hebben hun geboorteland daadwerkelijk verlaten. Zo’n 4 miljoen mensen zijn stateloos geworden en dus nergens meer thuis.
Deze cijfers laten al zien dat ‘de’ vluchteling niet bestaat en ‘het’ vluchtelingenkamp evenmin. Kampen ontstaan in tijden van crises vaak min of meer spontaan, rond bijvoorbeeld een kerk, moskee of school. De voorzieningen zijn er aanvankelijk provisorisch. Daar tegenover bestaan er ‘kampen’ die feitelijk steden of woonwijken zijn geworden, zoals de vluchtelingenkampen voor Palestijnen in Libanon.
Elizabeth Cullen Dunn, hoogleraar aan de Indiana University in Bloomington, Verenigde Staten, is de eerste om dat te erkennen. „Een opvangcentrum in Berlijn of een vluchtelingenkamp in de woestijn van Kenia: dat zijn echt twee heel verschillende verhalen”, zegt ze in een skypegesprek.
Toch vallen dezelfde patronen volgens haar in veel kampen terug te zien. Dunn volgde acht jaar lang een groep Georgische ontheemden, gevlucht tijdens de Russisch-Georgische oorlog in 2008. In haar boek ”No Path Home” beschrijft ze hoe ontmenselijkend het Georgische vluchtelingenkamp Karaleti werkte. Vluchtelingen waren volgens haar nog slechts onderdeel van „een populatie die gemanaged moest worden.” Het kamp bestempelt ze als een „recyclingcentrum” waar vluchtelingen klaargestoomd moesten worden voor terugkeer naar de ‘gewone’ maatschappij.
„Vluchtelingen wordt hun identiteit ontnomen”, stelt ze. „Ze worden behandeld als hopeloze slachtoffers en een potentieel veiligheidsprobleem. De notie dat het om volwassen individuen gaat, is snel verdwenen.” Als voorbeeld noemt ze de manier waarop het de voeding wordt georganiseerd. „Het is geen vraag meer wat iemand wil eten. Iedereen eet standaard hetzelfde.”
Irrationeel
Het kan volgens haar best anders, als de humanitaire organisaties die in de kampen actief zijn maar willen. Haar idee is: geef vluchtelingen van meet af aan geld of leen ze een startkapitaal, waardoor ze op eigen benen kunnen staan. „Toen ik dat in Tbilisi eens aan een hulpverlener voorlegde, was het antwoord dat de vluchtelingen van het geld toch maar sigaretten en alcohol zouden kopen. Maar wie zegt dat? De veronderstelling is dat vluchtelingen geen rationale beslissingen kunnen nemen.”
Dunn juicht het toe dat grote organisaties als UNHCR en het World Food Programme inmiddels met creditkaarten voor vluchtelingen werken. „Maar de schaal waarop dit gebeurt, is nog altijd beperkt. Het gaat om een fractie van de totale budgetten.”
Het grondprobleem is volgens haar dat organisaties hulpafhankelijkheid creëren. „Ngo’s willen simpelweg overleven. Als het donorgeld cash aan de vluchtelingen zou worden gegeven, is veel werk van de ngo’s niet langer nodig.”
Ze begrijpt „natuurlijk” dat de ngo’s de eerste tijd hard nodig zijn. „De eerste weken of maanden moet er voor voedsel worden gezorgd, medicijnen en wat al niet meer. Maar de vluchtelingen kunnen dat op den duur prima zelf regelen.”
Dunn wijst erop dat de gemiddelde duur waarop mensen op de vlucht zijn volgens UNHCR zeventien jaar is. „De vraag is dan of je ze gevangen zet in een systeem, of zelf de controle over hun bestaan geeft.” Haar devies is: „Geef de vluchtelingen de middelen om te zijn wie ze zijn. Laat ze naar school gaan, geef ze leningen om een handeltje te beginnen.”
Angst voor concurrentie met de bevolking in het gastland is volgens haar onnodig. „Ze hoeven in een Afrikaans land niet per se landbouw te gaan bedrijven, zeker als vruchtbaar land toch al schaars is. Maar er zijn vaardigheden genoeg aan te leren waar mensen wat mee kunnen.”
Flexibel
Het beeld dat vluchtelingen enkel slachtoffers zijn, is de Wageningse onderzoeker dr. Bram Jansen te eenzijdig. Het is niet de indruk die hij overhield aan onderzoek in Kakuma, een kamp in het noordwesten van Kenia. Het is een plek die in de loop der jaren enorm is gegroeid: bij oprichting ervan in 1969 woonden er zo’n 4000 mensen, in de jaren 90 ongeveer het dubbele en inmiddels zo’n 60.000.
„Het beeld dat vluchtelingen hun identiteit verliezen, is te simpel”, stelt Jansen. „Identiteit is sowieso een lastig en complex begrip. Diverse aspecten van iemands identiteit vallen in een kamp niet weg. Denk aan etnische achtergrond of religie.”
Mensen belanden in een kamp zelden in een soort vacuüm. De kampautoriteiten plaatsen volksgenoten in de regel bij elkaar om ongeregeldheden te voorkomen. Soms brengen groepen op de indeling zelf een correctie aan. Jansen: „In Kakuma plaatsten de VN aanvankelijk bijvoorbeeld alle Sudezenen bij elkaar. Maar binnen de kortste keren gingen de Dinka en de Nuer uit het land met elkaar op de vuist. De kampautoriteiten haalden hen daarop uiteen. Je kunt dat zien als een vorm van geslaagd verzet tegen een bureaucratische labeling.”
Natuurlijk, hij ziet ook dat vluchtelingen in een kamp overgeleverd zijn aan het bureaucratisch apparaat en dat de vrijheden zijn ingeperkt. „Het leven wordt gekleurd door de contouren van het kamp. Maar vluchtelingen vinden te midden daarvan vaak een eigen weg.”
Hij waarschuwt ervoor te gemakkelijk af te gaan op één kant van het verhaal. „Vluchtelingen zullen geneigd zijn zich aan hulpverleners of journalisten nadrukkelijk als slachtoffers te presenteren, terwijl ze het met elkaar hebben over de mogelijkheden om te overleven. Ze nemen meerdere rollen aan die allemaal een deel van de werkelijkheid vertellen.”
Een positieve kant is bijvoorbeeld het voorzieningenniveau in een kamp. Mensen die van het platteland komen, gaan er op dat punt vaak op vooruit. Het leven in een kamp staat dus niet alleen in het teken van verlies. „Scholing in een kamp kan de eigen identiteit juist verstevigen”, aldus Jansen.
T-shirts
De westerse waarden die ngo’s binnenbrengen, kunnen naar de overtuiging van Jansen ook vormend zijn. „Heel veel vrouwen zijn gebaat bij de nadruk van de UNHCR op genderzaken. Mannen vinden dat misschien ingewikkeld, maar het is vooor meisjes en vrouwen waardevol dat ze een opleiding kunnen volgen.” In Afrikaanse dorpen is de praktijk niet zelden dat meisjes van school moeten zodra ze gaan menstrueren. Maar speciale meisjesscholen in de grote kampen bieden daarvoor een oplossing.
In Kakuma kwam Jansen een keer kinderen tegen met t-shirtjes met daarop de tekst ”Ik ben een kind met rechten”, een donatie van de Lutherse Wereldfederatie. „Een Congolese man mopperde daarop. Hij vond het ongepast. Maar voor de kinderen is het wellicht goed zich daarvan bewust te zijn.”
Jansen wijst erop dat er in de kampen sowieso veel invloeden zijn. „Er is soms supersnel internet. De bewoners kunnen gewoon televisie kijken. Het zijn allemaal dingen waar ze keuzes in maken en die van invloed zijn op de identiteit.”
Daarbij is er de aanwezigheid van religieuze instanties, die zeker ook in de kampen een soort parallelle autoriteit vormen. Jansen onmoette in Kakuma eens een Nederlandse priester die elke zomer in het kamp Zuid-Sudanese geestelijken kwam opleiden. „Dat was in de regio zelf toen niet mogelijk vanwege de oorlog.”
De Wageningse vluchtelingenexpert benadrukt dat er „veel problematische kanten” aan het leven in een kamp zitten. „Het is echt geen pretje er te wonen, maar het is er misschien wel beter dan in een sloppenwijk in de stad. Het geeft een bepaalde mate van zekerheid en veiligheid.”
Trumpfan
Dunn, de Amerikaanse collega van Jansen, erkent dat het in vluchtelingenkampen niet allemaal koekoek-eenzang is. „Er ontstaat al snel weer een sociale hiërarchie. „Sommigen hebben bijvoorbeeld veel geld. Dat is heel bepalend. Ook de etnische achtergrond doet er toe: soms is er sprake van discriminatie. Afrikanen vinden dan bijvoorbeeld dat ze slechter worden behandeld dan Syriërs.”
En wat als vluchtelingen uiteindelijk de kampen achter zich hebben gelaten en in de maatschappij hun rol gaan vervullen? Hoe ontwikkelt de identiteit zich dan verder? „Veel hangt dan af van de mate van integratie met de oorspronkelijke bevolking”, stelt Dunn. „Ik heb een Syrische student die Trumpfan is. Moet je je voorstellen: fan van een president die als slogan ”Make America Great Again” voert.” Met een lach: „Dan ben je misschien té geïntegreerd.”