Opinie

Column: Rippertjiep in Rotterdam

Bus 143 rijdt vanaf Rotterdam Lombardijen naar Zuidplein. Ik stap in. Niemand groet bij binnenkomst de chauffeur of de medereizigers. Iedereen pakt, na een plek te hebben gevonden, meteen zijn mobiel om het sociale netwerk bij te werken. Aangezien ik mobiel noch netwerk heb, staar ik maar wat naar buiten door het raam.

Dr. Ewald Mackay
19 June 2019 12:55Gewijzigd op 16 November 2020 16:19
De leeuw Aslan is in de Narniaboeken een symbool van Christus.  beeld Walden Media
De leeuw Aslan is in de Narniaboeken een symbool van Christus.  beeld Walden Media

We naderen Zuidplein. Bussen, trams en metro’s rijden af en aan. Mijn bus stopt. Ik stap uit en loop de trappen van de overdekte winkelpassage af. Groepen scholieren slenteren verveeld langs de winkels. Een weeë menggeur van patat, mayonaise en benzinedampen stijgt op uit het klamme beton. Ik merk dat ik van binnen ineens zeer somber word van deze koude, lege wereld. Wat hebben we Gods wereld toch onvoorstelbaar lelijk gemaakt.

Ik moet vanmiddag aan de collega’s van het Hoornbeeck College een scholing geven over de christelijke apologeet en romancier C. S. Lewis. Het is de derde en laatste middag. Het zal deze keer gaan over Lewis’ ”tuin der verbeelding”: de fantasiewereld van de Narnia-kronieken.

Hier bij het Zuidplein is echter voorlopig nog geen tuin te bekennen. Ik zie slechts een asfaltjungle. Gelukkig zie ik na een paar minuten in de verte het gebouw van het Hoornbeeck College. Deze school grenst aan een tuinachtig park, waar damherten grazen en een pauwhaan zijn veren opzet.

Ik heb ruim de tijd en ga op een bankje in het park zitten. Ineens voel ik mijn sombere stemming van zo-even wegebben. Iets bijna paradijselijks waait mijn ziel binnen. Dit is zoals de wereld bedoeld is, denk ik bij mezelf. Op de een of andere manier heb ik altijd als ik in een tuin of in een bosachtig landschap ben deze archetypische ervaring van een hof of paradijs.

Ik pak mijn aantekeningen en de dikke band met de zeven Narnia-kronieken uit mijn rugzak en lees nog een keer mijn lezing en de Narnia-citaten over. Terwijl ik dat doe, komt er een jongen in een langzaam tempo aan fietsen. Hij mindert vaart en stopt bij mijn bankje. Hij zal de weg willen vragen, denk ik bij mezelf. Maar dat doet hij niet. Het is alsof hij wat wil gaan zeggen, maar dan stokt hij en wijst hij verrast naar het Narnia-boek. „U zit C. S. Lewis te lezen”, zegt hij in het Engels. Ik beaam dat en zeg dat ik een lezing over Lewis ga geven op een school. Hij vertelt dat hij een groot liefhebber van Lewis is en vele boeken van hem heeft gelezen. Hij vertelt dat hij uit Engeland komt en hier in Rotterdam aan de Erasmus studeert. Hij vraagt waarom ik Lewis lees en ik vertel hem dat ik zeer houd van Lewis’ verbeelding en van het door hem gebruikte beeld van de tuin als een oerbeeld van het paradijs.

Een klein halfuur spreken we met elkaar over Lewis. Aan het eind van het gesprek zegt hij dat hij me eigenlijk had willen vragen of ik in God geloofde. We schudden elkaar de hand en hij fietst verder. Mijn somberte is ineens voorbij. Een andere stemming daalt in de tuin van mijn ziel neer: verrast door Vreugde.

Ik kijk op mijn horloge en zie dat het tijd is. Ik doe mijn aantekeningen en het Narniaboek in mijn rugzak en loop naar het Hoornbeeck College. Daar ontmoet ik in een uiterst prettige, lewisiaanse sfeer de collega’s van deze school. Het voelt of ik hen al veel langer ken en ik koester me in de warme en open sfeer die hier heerst. Voor ik begin, moet ik toch eerst even het verhaal over mijn wonderlijke ontmoeting met de Engelse jongen kwijt. Dan verwijlen we een paar uur lang in Lewis’ tuin der verbeelding. We spreken over het voorjaarsachtige en lichte Narnia, dat door de macht van de boze koningin Jadis tot een winterse en duistere jungle is geworden: een soort Zuidplein. We vervolgen met de leeuw Aslan, die een symbool van Christus is en met zijn adem het koude winterland ontdooit, waarna hij het herschept tot een nieuw paradijs.

We eindigen met de dappere muis Rippertjiep, die niet meer kan wachten tot Aslan komt en met zijn bootje helemaal alleen Aslan alvast tegemoet vaart. Ineens moet ik denken aan de Engelse jongen op zijn fiets: Rippertjiep in Rotterdam.

De auteur is historicus en filosoof. Hij werkt als docent aan de Driestar hogeschool te Gouda. Reageren? rubriekforum@refdag.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer