In memoriam: Gravin Marion Dönhoff (1909-2002)
In de kring van haar familie op het slot Crottorf in het Siegerland is maandag gravin Marion Dönhoff, de ”grand old lady” van de Duitse journalistiek, op 92-jarige leeftijd overleden. Oud-kanselier Helmut Schmidt, met wie Dönhoff het weekblad voor liberale intellectuelen ”Die Zeit” uitgaf, prees haar maandag als een conservatieve liberaal, die het „Pruisendom in de goede zin van het woord” vertegenwoordigde.
Het was in januari 1995. We verlieten het oude raadhuis in Hamburg, waar we zojuist een deel van een congres ter herinnering aan het Duitse verzet tegen Hitler hadden bijgewoond, en wandelden naar haar kantoor in het Pressehaus, al bijna vijftig jaar thuisbasis van ’haar’ weekblad ”Die Zeit”. Ze gaf me een arm. Toen mijn toenmalige vriendin, en huidige echtgenote, voor het eerst bij mij instak en wij samen de Utrechtse Kromme Nieuwe Gracht afliepen, kan ik mij nauwelijks trotser en zweveriger hebben gevoeld. En ik voelde mij helemaal serieus genomen toen zij haast koket naar mij opkeek en vroeg hoe het toch met Bernhard ging. Ze bedoelde de prins-gemaal, realiseerde ik mij in een flits, en ik nam geen enkel risico met het antwoord dat hij het volgens de laatste berichten weer goed maakte.
Dat congres waarop zij zojuist had geglorieerd, was vooral bedoeld voor nabestaanden en familieleden van de veelal adellijke mannen die betrokken waren bij de aanslag op Hitler op 20 juli 1944 en na de mislukking ervan massaal geëxecuteerd waren. Ik merkte op dat mij was opgevallen dat er ook zo veel kleine kinderen aanwezig waren. „Maar natuurlijk!” riep de gravin uit. „Zij moeten er toch van weten. En ook al zullen ze niet alles begrijpen of onthouden, de sfeer van deze dag zal hun altijd bijblijven.” En opeens wist ik weer wat traditie was.
Ik zou gravin Dönhoff interviewen voor een boek over het Duitse verzet. Als jonge vrouw van 35 jaar, die het familielandgoed Friedrichstein nabij het Oost-Pruisische Königsberg beheerde, maakte zij deel uit van die verzetskringen. Ook zij was in de zomer van 1944 opgepakt en verhoord, maar ontsprong de dans omdat haar naam ontbrak op een lijst van samenzweerders die na de aanslag het bestuur zouden overnemen. Te paard vluchtte zij een jaar later voor het plunderende Rode Leger vanuit Pruisen naar Hamburg, waar zij voor ”Die Zeit” ging werken. Aan gevoelens van nostalgie naar haar geboorteland -Königsberg heette inmiddels Kaliningrad- heeft zij nooit willen toegeven, al noemde zij het heimwee „een eeuwige wond.” De krant was haar nieuwe ”Heimat” geworden. Als hoofdredacteur en uitgever van ”Die Zeit” groeide zij uit tot de ”große alte Dame” van de Duitse journalistiek, die op voet van vertrouwelijkheid verkeerde met de groten der aarde.
Tijdens dat interview sprak zij verrassend vrijmoedig over het christelijk geloof. Christelijke waarden waren „motor en doel van de oppositie” geweest. Van huis uit behept met een gepaste aversie tegen persoonlijke ontboezemingen, zou zij later met een kort maar duidelijk „ja” de vraag beantwoorden of zij zelf christen was. Maar haar overtuiging trad duidelijk aan het licht tijdens de zogeheten crucifix-kwestie, waarvan de Duitse media maandenlang bol stonden. De Beierse schoolwet schreef voor dat in ieder schoollokaal een crucifix behoort te hangen. Het constitutionele hof in Karlsruhe bepaalde dat dat artikel ongrondwettig was en dat alle crucifixen uit de 30.000 Beierse schoollokalen moesten worden verwijderd. Tot afgrijzen van het vooruitstrevende deel der natie sprak Dönhoff zich voor de aanwezigheid van crucifixen uit.
Het kruis, schreef ze, is niet alleen het symbool van een gewelddadige dood, maar ook van verlossing en opstanding. Die verwijzing naar het metafysische, het goddelijke, is juist in onze tijd belangrijk, vond Dönhoff. In een wereld waarin productie en consumptie, geld en carrière centraal staan, zijn de mensen van niets zo overtuigd als van hun eigen almacht. Zij dienen daarom gewezen te worden op iets dat hun verstand te boven gaat.
Aan het slot van het artikel volgde een autobiografische onthulling. Tijdens de zeven weken durende vlucht van Friedrichstein naar Hamburg had zij in haar zadeltas een crucifix. „Niet als fetisj, maar als teken van vertrouwen en hoop.” Die crucifix lag altijd op haar nachtkastje, als symbool -„in deze ver van God verwijderde wereld”- van het goddelijke dat het menselijke egoïsme grenzen stelt, als symbool ook van de christelijke traditie van West-Europa, dat van dit verleden steeds nadrukkelijker afstand neemt.
Dönhoff was liberaal. Ze koesterde een indrukwekkende innerlijke onafhankelijkheid. Maar ze was ook conservatief, in de zin dat ze haar leven lang het belang van waarden heeft uitgedragen. „Marion Dönhoff heeft vastgehouden aan haar inzicht dat wij ons in morele zaken niet op onszelf mogen verlaten, maar dat de waarde en de vrijheid van de mens een binding met het hogere nodig hebben”, schreef oud-kanselier Helmut Schmidt maandag in een in memoriam.
Dönhoff verzette zich tegen het egoïsme en de verruwing van de moderne samenleving door de waarden van „het geestelijke Pruisen” te doen herleven. Ze herinnerde aan de grote voorbeelden uit het Pruisische verleden, en propageerde de deugden van flinkheid en maatschappelijke betrokkenheid. Aan het nu al weken woedende debat onder Duitse intellectuelen over het voorstel om voor de deelstaten Berlijn en Brandenburg de naam Pruisen her in te voeren, zou zij -als haar krachten dat nog hadden toegelaten- zeker een bijdrage hebben geleverd met een krachtig pleidooi voor de eer van het oude Pruisen, het land van Immanuel Kant, wiens standbeeld zij in 1992 in Kaliningrad onthulde.
Gravin Marion Dönhoff publiceerde vele boeken, waarvan haar herinneringen aan het verzet (”Omwille van de eer”, 1994) misschien wel het indrukwekkendste is. Tijdens haar leven verschenen twee biografieën van haar, een door Alice Schwarzer en een door Haug von Kuenheim.