Voormalig SGP-senator Gert van den Berg wilde dienstbaar bezig zijn
Hij had het best met zichzelf getroffen, vond Gert van den Berg (83). „Gelukkig greep de Heere in”, vertelt de vroegere wethouder, burgemeester, NPV-directeur, SGP-senator en ouderling. „Ik ging door een diep dal. Daarna kreeg Sint Philipsland een afgekeurde burgemeester.”
Hij oogt kwiek en is nog scherp van geest. Namen uit een soms ver verleden somt de tachtiger moeiteloos op. De terugblik op zijn leven en op de trouw en genade van de Heere ontroert hem meermalen.
De woonkamer van zijn huis in Genemuiden straalt uit dat Van den Berg niet van rommel houdt. In de boekenkast staan allerlei uitgaven strak in het gelid. De Bijbelverklaring van Matthew Henry, ”De geschiedenis der Gods-openbaring” van ds. De Wolff, het commentaar op het Nieuwe Testament onder redactie van prof. Van Bruggen, ”Ook dat was Amsterdam” van dr. Evenhuis, catechismusverklaringen van Justus Vermeer en ds. H. Veldkamp, Bavincks dogmatiek. Vanaf de ruggen van boeken over de Tweede Wereldoorlog blikt Winston Churchill de kamer in.
Welke impact had de oorlog op u?
„Ik was vijf toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak en heb de oorlogsjaren bewust meegemaakt. We woonden in Veenendaal. Voedsel was schaars, maar we leden gelukkig geen honger.
Wat mij in de oorlogsjaren vooral grote angst inboezemde, waren de Duitse V1’s die overkwamen. Veenendaal lag in het schootsveld van deze onbemande straalvliegtuigen. Ze maakten een jankend geluid en we wisten dat ze naar beneden kwamen als dit geluid stopte. Ik voelde in die tijd dat ik onbekeerd was en niet kon sterven. Als ik erg bang was, vroeg ik mijn vader of hij met mij wilde bidden en dat deed hij trouw.
We kerkten in de gereformeerde gemeente, waar ds. R. Kok stond. Op een zondag ging het luchtalarm af. Een vrouw begon te gillen. Ik dacht dat ik ging sterven en dat benauwde mij geweldig. De dominee bleef echter rustig en ging voor in gebed. Tijdens het bidden voelde ik dat zijn gebed om bewaring verhoord zou worden.”
Putte u daar moed uit?
„Ja, ik ervoer dat de Heere genadig en barmhartig is. In de jaren na de oorlog brak er een kerkstrijd rond ds. Kok uit. Als een ouderling een preek in de lijn van ds. Kok las, liepen tegen- standers van onze predikant weg. Andersom gebeurde dit ook. Het was geen beste tijd voor mijn geestelijk leven. Na de kerkscheuring van 1953 kerkten we als gezin in de gereformeerde gemeente in Nederland in Veenendaal.”
U bent de oudste van negen kinderen. Een hele verantwoordelijkheid?
„Ik vond dat ik een voorbeeldfunctie had. Mijn moeder had het erg druk en ik probeerde haar werk uit handen te nemen. Om haar uit de wind te houden, trad ik bij onenigheid tussen mijn broertjes en zusjes op als scheidsrechter. Gelukkig pikten zij dat.
Mijn moeder is 50 jaar geworden. Zij overleed kort na onze bruiloft en heeft op haar ziekbed haar handtekening op onze trouwakte gezet.”
Ook tijdens het vervullen van de dienstplicht probeerde u een voorbeeld te zijn?
„Nadat ik een bakkersopleiding had afgerond, ging ik in dienst. Ik belandde in een vreemde en ruige wereld, waar ik soms bespottelijk werd gemaakt. Als christen kon ik mij geen misstap veroorloven, vond ik. Toen na onderzoek bleek dat ik tuberculose had, werd ik naar het militair sanatorium in Amersfoort gebracht.”
Toen werd er weer aan uw levensboom geschud.
„Ik kwam in aanmerking voor een operatie via een nieuwe techniek, waarbij het aangetaste deel van de longen verwijderd werd. Na een tijd van bidden en tobben besloot ik mij te laten opereren.
Daarvoor verhuisde ik naar het rooms-katholieke St. Antonius ziekenhuis in Utrecht. Dokter Klinkenberg kwam voor de operatie langs om uitleg te geven. „De Heere moet mijn werk wel zegenen”, zei hij. „Ik ga zo voor u bidden in de kapel.” Dat maakte indruk, kerkmuren vielen weg.”
Voelde u zich eenzaam in Utrecht?
„Ja en nee. Mijn vader, een echte handelaar, had geregeld dat ik gratis de Gezinsgids en De Saambinder bezorgd kreeg. Op een dag zag een schoonmaker een Saambinder liggen en zei: „Hé, ben jij lid van de Gereformeerde Gemeenten?” Ik was te verbouwereerd om te zeggen dat ik lid van een andere kerk was. Op zijn vraag of ik bezoek van de kerk kreeg, antwoordde ik ontkennend.
Die man stond nog dezelfde dag bij ds. Elshout, die toen in Utrecht stond, op de stoep te foeteren: „Een mooie boel is dat. Ligt er iemand van jullie kerk in het ziekenhuis en laat niemand zijn gezicht bij hem zien.”
Ds. Elshout kwam vrijwel direct naar mij toe. Hij zei dat hij niet wist dat er iemand van de Gereformeerde Gemeenten in het ziekenhuis lag Ik heb toen uitgelegd dat ik lid was van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Op mijn verzoek bleef hij bij mij langskomen. Dat deed hij minstens één keer per week. Hij stelde zelfs zijn vakantie een halve dag uit om mij op de dag van mijn operatie te kunnen bezoeken.”
Waren ds. Elshouts bezoeken tot zegen?
„Mijn zonden drukten mij vaak terneer. Ds. Elshout wees steeds weer op Christus. De wetenschap dat ik zalig kon worden, gaf mij rust. Ds. Elshout heeft ons later ook getrouwd.
Jaren later bezochten mijn vrouw en ik op tweede kerstdag de dienst in de gereformeerde gemeente in Utrecht. Ds. C. Harinck preekte over de tekst ”Want gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden.”” Geëmotioneerd: „Dat sloeg naar binnen en gaf vrede. Het is niet uit te drukken wat het betekent om een rijke Zaligmaker te leren kennen.
In de lijdenstijd krijgt Christus’ offer extra glans. Zoals het zo mooi in het avondmaalsformulier staat: „Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven.””
Waarom ging u na uw diensttijd niet als bakker aan de slag?
„Omdat ik zo ziek geweest was, raadden leger-artsen mij dat af. Ik mocht een beroepentest doen. Een psycholoog zei na afloop: „U bent een echte bestuurder, maar met besturen kunnen slechts enkelen hun boterham verdienen.” Andere uitkomsten waren makelaar of drogist. Op de bodem van mijn hart lag het verlangen om dienstbaar te zijn, maar ik wist niet hoe ik dat handen en voeten kon geven. Uiteindelijk koos ik voor een drogisterijopleiding.
Ik kwam op het farmacologisch laboratorium van de Universiteit van Amsterdam terecht. Op den duur kreeg ik een adviserende stem in het college van curatoren van de universiteit. Ik had op de werkvloer met kritiek op het christendom te maken en werd met de evolutietheorie geconfronteerd. Dat stelde me voor de vraag waar ik als christen stond. Het was een leerzame tijd, waarin ik ook het nodige geleerd heb over besturen.”
Politiek zit u in de genen?
„Mijn opa van vaders kant zat in de gemeenteraad voor de Anti-Revolutionaire Partij. In 1970 volgde ik als SGP-wethouder in Veenendaal een broer van de opa van moeders kant op, die voor de Christelijk-Historische Unie in het college zat.”
Drie jaar later was u burgemeester.
„Toen ik wethouder in Veenendaal werd, zei de toenmalige burgemeester dat er een burgemeester in mij school. Hij liet mij boeken lezen die mij later van pas konden komen. Ook zijn opvolger stimuleerde me mij te blijven ontwikkelen op het bestuurlijke vlak. Beiden hadden mij verteld dat een eerste sollicitatie voor een burgemeesterspost nooit succes had. Bij mij was dit echter wel het geval toen de post in Sint Philipsland vrij kwam.
Ik durf het haast niet te vertellen, maar ik was zo trots dat ik direct bij een eerste sollicitatie als nummer één zou worden voorgedragen. Ik moest wel talent hebben, meende ik.
Destijds moest je als toekomstig burgemeester nog medisch gekeurd worden. Tot mijn grote schrik hoorde ik weken later dat de voordracht niet doorging, omdat ik was afgekeurd. Ik bleek een virus onder de leden te hebben en viel steeds meer af.”
Wat deed dit met u?
Geëmotioneerd: „Ik ervoer dat die afkeuring mijn schuld was, want ik had mijn eigen eer gezocht en niet die van God.
Toen ik na een aantal weken genezen werd verklaard, kreeg ik een bijzonder telefoontje. De commissaris van de Koningin had met het benoemen van een burgemeester gewacht tot er een positief bericht over mij kwam. Een groot wonder. Sint Philipsland kreeg een afgekeurde burgemeester.”
Iemand die minder hoog van de toren blies?
„De vraag om bewaard te worden voor hoogmoed kreeg een vaste plek in mijn gebed. Ik probeerde als burgemeester dienend tussen de burgers van Sint Philipsland en later Genemuiden te staan. Met hen mee te leven in lief en leed. En ik genoot enorm van het bestuurlijke werk.”
Desondanks vertrok u naar de NPV en verruilde u een burgemeesterskamer voor een garagebox in Lunetten.
„Ja, dat was best een overgang. Bij de Nederlandse Patiënten Vereniging werkte destijds behalve ikzelf als directeur slechts één secretaresse.
De gezondheidszorg heeft altijd mijn interesse gehad. Als wethouder en burgemeester koos ik altijd die portefeuille. Daarnaast zat ik in besturen van verschillende ziekenhuizen. In een van die ziekenhuizen kon ternauwernood de aanvraag voor een abortusvergunning worden afgewend. Dat greep mij enorm aan.
Korte tijd later klopte de NPV bij mij aan met de vraag of ik directeur van deze organisatie wilde worden. Ik had het in Genemuiden echter uit-stekend naar mijn zin en meende dat ik het mijn gezin niet aan kon doen om een goede burgemeesterspost op te geven.”
Waardoor ging u toch overstag?
„Bij een condoleance in Genemuiden sprak ik een man die mij wees op de ernst van de euthanasiepraktijk in Nederland. De Heere liet toen zien dat mijn nieuwe taak bij de NPV lag. De mededeling dat we onze koffers moesten pakken, gaf thuis het nodige tumult. Maar als de Heere roept, moet een mens zwijgen.”
Nooit spijt gehad?
„Nee, ik houd van leven in de brouwerij en de NPV bood voldoende uitdaging. Op veel plekken moesten we ons binnenvechten, onder andere in de koepel van het Landelijk Patiënten- en Consumentenplatform. Het prolifestandpunt werd ons vaak niet in dank afgenomen. Toen ik eens op verzoek van een verenigingslid meeging naar een ziekenhuisarts om euthanasie bij een kennis van haar te voorkomen, schreeuwde die specialist dat ik moest vertrekken zodra hij hoorde dat ik van de NPV was. Dat heb ik natuurlijk niet gedaan.
De vereniging groeide van 9000 leden bij mijn aantreden in 1986 naar 70.000 leden bij mijn vertrek in 2000. De Heere zegende ons werk.”
Waar bent u vooral dankbaar voor?
„Dat ik de palliatieve zorg in Nederland mede vorm heb mogen geven. Ik wist dat de ontwikkelingen op het terrein van de euthanasie niet tegen waren te houden. We moesten als christenen een alternatief bieden. Dat bleek lastig, omdat de politiek geen belangstelling voor dit onderwerp had. De ommekeer kwam toen koningin Beatrix in 1996 in een kersttoespraak een lans voor palliatieve zorg brak.”
Hoe vaak zagen uw kinderen u?
„Toen ik burgemeester was, at ik tussen de middag vrijwel altijd thuis. Dat bleef ik doen toen ik bij de NPV werkte en ons kantoor in Veenendaal stond. ’s Avonds was ik echter vaak op pad. Nee, de kinderen naar bed brengen, was er meestal niet bij.”
Zelf uw schoenen poetsen wel?
„Ja, dat hoefde mijn vrouw niet voor mij te doen. In een groot gezin leer je wel hoe dat moet.”
U moet uw vrouw missen.
„Ze overleed zo’n anderhalf jaar geleden na een ziekbed van drie weken. We hebben haar gelukkig thuis kunnen verzorgen. Ze is 82 geworden. Een groot verlies voor ons gezin. Als ouderling heb ik veel mensen bezocht die verliezen hadden geleden, maar pas nu weet ik echt wat zij meemaakten. Het is leeg in huis en ik heb mijn leven opnieuw moeten inrichten.
Regelmaat blijkt belangrijk. Daarom sta ik elke dag bijtijds op en probeer ik wat te studeren. ’s Morgens verdiep ik mij op dit moment in Bijbelgedeelten die te maken hebben met de Godsopenbaring in deze wereld. Na een wandeling langs de rivier buig ik mij ’s middags over een van de belijdenisgeschriften.”
Waar maakt u zich zorgen over?
„Over de steeds verdergaande verwording in de samenleving. Als senator in de Eerste Kamer ervoer ik al hoe moeilijk het was om christelijke normen en waarden onder de aandacht te brengen. Er werd schamper over gedaan of senatoren begrepen niet waar ik het over had.
De gezondheidszorg heeft nog altijd mijn hart en ik houd alle ontwikkelingen op dat terrein bij. Ik vind de discussie over voltooid leven uiterst pijnlijk. Wat is er van een mens geworden als hij zijn eigen levenseind gaat bepalen en een eeuwig wel of wee hem niets meer zegt?”
Een schril contrast met uw uitzicht?
„Het is rijk als het hemelse perspectief oplicht. God zal mij opnemen in Zijn heerlijkheid.”
Gert van den Berg
Gert van den Berg wordt 15 oktober 1935 geboren in Rotterdam. Hij groeit op in Veenendaal. Hij volgt een bakkersopleiding, behaalt het vakdiploma voor drogist, doet een hbo-opleiding bestuurskunde en volgt colleges farmacologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij werkt als inkoophoofd van het farmacologisch laboratorium van de Universiteit van Amsterdam. In 1958 trouwt hij met Heinie van Hunnik. Vanaf 1970 is hij SGP-wethouder in Veenendaal en vervolgens burgemeester in Sint Philipsland (1973-1981) en Genemuiden (1981-1986). Als directeur van de NPV maakt hij zich daarna sterk voor palliatieve zorg en staat hij aan de wieg van zorgverzekering Pro Life. Hij is achtereenvolgens lid van de Provinciale Staten in Zeeland en Utrecht en is bestuurslid van organisaties in de gehandicaptenzorg, de ouderenzorg en de palliatieve zorg. Van 1995 tot 2011 is Van den Berg lid van de SGP-fractie in de Eerste Kamer. Eind 2017 overlijdt zijn vrouw. Hij heeft drie kinderen, dertien kleinkinderen en zes achterkleinkinderen. Van den Berg is lid van de gereformeerde gemeente in Genemuiden.