„Besef religieuze rol Mohammed als stichter islam groeide pas later”
Wie de bronnen van de vroege islam leest, kan gaan denken dat in de vroege zevende eeuw heel Arabië in de ban was van de profeet Mohammed. Uit gedichten van tijdgenoten blijkt echter dat zijn religieuze rol lang niet zo duidelijk was.
Dat concludeert Marije Coster in haar proefschrift ”The good, the bad, and the ugly: allegiance and authority in the poetical discourse of Muhammad’s lifetime”, waarop ze donderdag in Groningen promoveert.
Coster (1987) studeerde talen en culturen van het Midden-Oosten aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2012 begon ze aan een promotietraject aan de faculteit godgeleerdheid en godsdienstwetenschappen in Groningen, waar ze nog steeds onderzoekster is.
Gedichten
Het proefschrift van Coster onderzoekt de poëzie van tijdgenoten van Mohammed (571-632) als bron voor de geschiedschrijving van de vroege islam. Deze gedichten zijn te vinden in beschrijvingen van veldslagen, verbondssluitingen en overwinningen in de zogeheten ”sira-literatuur”, maar ook bijvoorbeeld in poëziecollecties van stammen of individuele dichters en in biografisch materiaal.
De gedichten die Coster bestudeerde, zijn zogenoemde gelegenheidsgedichten: dichters reageren op een gebeurtenis die, korter of langer geleden, hem of zijn stam heeft getroffen. De gedichten kunnen volgens de promovendus niet alleen inzicht bieden in de historische en sociale context van Mohammed en zijn vroege volgelingen, maar ook in de samenleving op het Arabisch schiereiland in die periode.
Het vertoog van de dichters en tijdgenoten van Mohammed werpt volgens Coster licht op de aspecten van trouw en autoriteit, twee centrale thema’s in de samenleving van pre-islamitisch Arabië. Coster: „De vroege islam is een breed bestudeerd onderwerp, maar men leest vaak over de gedichten heen. Het zijn geen gemakkelijke teksten en de beeldspraak en gebeurtenissen staan ver van ons af. Toch zijn het interessante bronnen voor het onderzoek naar de vroege islam omdat ze het beeld dat ontstaat op basis van de vroege islamitische bronnen nuanceren of contextualiseren.”
Autoriteit
In het ideaal van de ”umma”, de gemeenschap van moslims, overstijgt de bloedbanden, aldus Coster. „De stammensamenleving is een samenleving gebaseerd op gelijkheid waarin men zich alleen onderscheidt op basis van afkomst en getoonde normen en waarden als moed, trouw en vrijgevigheid. Een stammenleider wordt gekozen op basis van bepaalde persoonlijke kenmerken en kwaliteiten, maar kan ook afgezet worden indien nodig.
In het ideaal van de islamitische gemeenschap zoals verkondigd door Mohammed is er een boodschapper met een goddelijke autoriteit, die als profeet ook militaire en politieke macht in zich verenigt. Door de context te bestuderen waarin de vroege islam ontstond, kunnen we ook beter begrijpen op welke punten die boodschap inging tegen de geldende normen en waarden, en op welke punten die misschien aansloot.”
Wat zijn uw belangrijkste conclusies ten aanzien van het optreden van Mohammed?
„Uit mijn onderzoek blijkt dat de prediking en claims van Mohammed door zijn tijdgenoten werden vertaald naar wat zij kenden: de stammenstructuur. De vroege islamitische bronnen, zoals bijvoorbeeld de ”sira-literatuur”, focussen op Mohammed en zijn religieuze boodschap. In de gedichten van zijn tijdgenoten is deze focus er veel minder. De drie dichters die ik heb onderzocht, hebben zich tot de islam bekeerd, maar hebben dat relatief laat gedaan.
Uit de vroege tijd van de islam hebben we gedichten van voor- en tegenstanders van Mohammed, waarin ze bijvoorbeeld reageren op veldslagen tussen beide groepen. In plaats van religieuze argumenten voor of tegen Mohammed worden de conflicten en veldslagen zeker in de vroege periode veelal neergezet als een stammenstrijd. Het leiderschap van Mohammed wordt, als het al wordt benoemd, ook beschreven volgens de normen en waarden van de heersende stammencultuur.”
Welk beeld hebt u gekregen van de vroege islam, ook theologisch?
„De drie dichters die ik heb bestudeerd, maakten al gedichten voor de opkomst van de islam. Door ook deze gedichten te bestuderen, krijgen we een beter inzicht in de sociale context waarin de islam ontstond. De boodschap van Mohammed verschilde op bepaalde punten sterk van de normen en waarden van zijn tijd: het was een stammensamenleving waarin het hoogste ideaal de onvoorwaardelijke trouw aan verwanten was. De universele claim in de boodschap van Mohammed is al aanwezig, maar wordt door zijn tijdgenoten niet altijd herkend. Met de uitbreiding van de gemeenschap rondom hem groeit dit besef. Dan wordt hij ook door steeds meer stammen in die rol geaccepteerd en krijgt zijn religieuze missie wereldwijd betekenis.”