Oorlogsvluchtelinge Oekraïne: Ik heb geen dromen meer
Vijf jaar geleden vluchtten Ljoeba en haar twee zoons voor de oorlog in Oost-Oekraïne. Zonder het te weten belandden ze in de Oekraïense havenstad Marioepol. Hier begon een nieuw leven.
„Overal werd geschoten. Ik ben toen met mijn twee zonen een bus ingestapt. Ik wist niet welke kant die opging. Alles gebeurde spontaan. Ik wilde weg, naar waar het veilig was. We dachten snel terug te kunnen keren. Maar dat kon niet. We hebben daar geen huis meer, want een bom verwoestte onze woning.”
Met de bus kwam Ljoeba Koloda (30) in augustus 2014 met haar twee zoons Andrej (12) en Roeslan (10) terecht in Marioepol, zuid-oost-Oekraïne. Honderdnegentig kilometer ten zuiden van Horlivka waar ze vandaan kwamen. De stad ligt in de door pro-Russische rebellen uitgeroepen Volksrepubliek Donetsk. In het voorjaar van 2014 brak een oorlog uit tussen Oekraïense regeringstroepen en de rebellen. Bijna vijf jaar later wordt er nog altijd gevochten.
Nu zit Ljoeba in de werkkamer van Roeslan Borodaj, directeur van een christelijk kindertehuis in Marioepol dat mede gefinancierd wordt door de Nederlandse hulporganisatie Kom over en help. Haar ogen in het bleke gezicht staan dof. In de kamer dringt het geluid van pianomuziek door. Ljoeba’s twee zonen spelen met andere kinderen. Ze kennen de weg in het tehuis.
„De jongste liep een keer van huis toen ik er niet was. Roeslan is heel druk. Hij houdt van kletsen. Andrej, de oudste, is agressief. Roeslan kan daar niet tegenop en is toen weggelopen. Andrej belde de politie om zijn broertje te zoeken. Ze gingen al naar de kerk en daar hadden ze gehoord over dit tehuis. We hebben toen de directeur gebeld. Ik was bang dat ik mijn kinderen zou kwijtraken. Dat ze zouden worden opgenomen in een ziekenhuis.”
Vrede
De kinderen hebben van september 2017 tot mei vorig jaar in het tehuis gezeten. „In het weekend sliepen ze bij mij. In het tehuis kregen ze weer contact met andere kinderen. Ze gingen naar school, naar de kerk. De oudste is niet meer zo agressief. Hij is rustiger geworden. Ze haten elkaar niet meer. Schelden niet meer op elkaar. Ze leven in vrede met elkaar.”
Ljoeba denkt dat de kinderen zich zo gedroegen vanwege de oorlog. „Ze kregen niet genoeg aandacht. Mijn man is in Horlivka gebleven. Hij kan en wil niet deze kant opkomen. Hij is er niet tot toe in staat. Hij drinkt. En als hij toch komt, wordt hij hier gearresteerd. Oekraïne ziet hem als een vijand, een separatist. Hij vecht niet in de oorlog. Maar als je daar blijft, gaat Kiev er zonder bewijs vanuit dat je vecht aan de kant van de rebellen. Nu wil ik van hem scheiden.”
Ze laat een traan als ze vertelt over haar familieleden die zijn achtergebleven. Ze mist hen, vooral tijdens feestdagen.
Na hun vlucht belandden Ljoeba, Andrej en Roeslan in een voormalig obsjtsjezjitije, een studentenhuis, met andere inheemse oorlogsvluchtelingen. Marioepol telt ruim honderdduizend vluchtelingen. In het obsjtsjezjitije kon Ljoeba niet aarden. Dus verkasten de drie naar een ander adres. Er volgden nog vier verhuizingen.
Momenteel heeft Ljoeba een tweekamerflat voor 2500 Oekraïense grivna (81 euro) per maand, de helft van haar maandelijkse salaris. Ze werkt als telefoniste bij een fabriek. Haar kinderen krijgen als oorlogsvluchteling een overheidstoelage van 500 grivna (16 euro) per maand.
„Er is veel gebeurd de afgelopen vier, vijf jaar. De anderhalf jaar in een obsjtsjezjitije. De verhuizingen. De zoektocht naar een baan. Oorlogsvluchtelingen komen met moeite aan werk. Niet iedereen zit op ons te wachten. Ze denken dat je elk moment zal terugkeren. Zo iemand kunnen ze niet gebruiken.”
Dromen
In eerste instantie wilde ze terug naar Horlivka. „Maar wat moeten mijn kinderen daar? Is het daar rustig? Er wordt nog altijd geschoten. Huizen worden verwoest, mensen overlijden. Momenteel zie ik een terugkeer niet zitten. Dan moet ik weer alles opbouwen. Opnieuw een huis vinden. Weer op zoek naar werk. Mijn baan in het ziekenhuis als verpleegster is ingevuld.”
Volgens Ljoeba gaat het niet goed, maar ook niet slecht met haar. „Wij leven niet op straat, lijden geen honger. Er zijn mensen die het zwaarder hebben. Maar ik heb geen dromen. Er is niet veel om voor te leven.”