Met een lesje carnaval is ongemak over Aalster praalwagen niet weg
In België spitst de discussie over de gewraakte carnavalswagen met Joodse poppen in Aalst zich toe op de vraag: is het antisemitisch of ‘gewoon’ carnavalesk?
Puur antisemitisme, noemde woordvoerder Hans Knoop van het Forum der Joodse Organisaties in België de wagen met karikaturale poppen die zondag door de straten van de Belgische stad Aalst trok. „Zelfs als het niet de bedoeling was antisemitisch te zijn, dan getuigt dit van een gebrek aan historisch besef en goede smaak.”
De Joodse gemeenschap kreeg in zijn stellingname steun van instanties als de Europese Commissie en VN-organisatie Unesco, die het Aalster carnaval in 2010 tot immaterieel cultureel erfgoed verklaarde. Unesco liet weten dat „de satirische geest van Aalst Carnaval en de vrijheid van meningsuiting niet kunnen dienen als dekmantel voor manifestaties van haat.”
Maar waren het manifestaties van haat? In België klinkt van veel kanten de relativering dat er rekening gehouden moet worden met de context van carnaval. Die zou door buitenstaanders onvoldoende begrepen en meegewogen worden.
De burgemeester van Aalst, Christoph D’Haese, wees erop dat de makers van de wagen geen kwetsende intenties hadden. Volgens hem moet de wagen worden „gecontextualiseerd.” „Ik ben tegen elke vorm van censuur tijdens de optocht”, zei hij in de Vlaamse krant De Standaard. „Er wordt met alles en iedereen de draak gestoken.” Volgens D’Haese is het carnaval een afgesloten „setting in ruimte, tijd en zelfs geest.” „Als die beelden zouden opduiken een uur na of voor de stoet, dán mag men verontwaardigd zijn.”
De Leuvense rechtsgeleerde Koen Lemmens redeneerde op de site van de Vlaamse omroep VRT in dezelfde lijn. Hij vindt de wagen „weinig verheffend, maar dat is het punt niet.” Elementen uit een carnavalsoptocht moeten volgens hem niet bekeken worden „alsof ze zich gemanifesteerd zouden hebben buiten die context om.”
Het is één van de redenen waarom Lemmers de oproep van de Europese Commissie aan de Belgische autoriteiten om juridische actie te ondernemen weinig kans geeft. Een andere is dat er in België slechts sprake kan zijn van vervolgbare discriminatie als er boze opzet in het spel is. Daarvan lijkt hier volgens hem geen sprake.
Maar, gesteld dat het carnaval een vrijplaats is om met alles en iedereen de gek te steken, maakt het dan nog uit of er met een bisschop of politicus de draak wordt gestoken, of met een Jood? Een belangrijk punt in dit verband is gemaakt door Michael Freilich, een Joodse kandidaat van de Vlaamse N-VA-partij in Antwerpen. „Priesters en politici werden nooit vervolgd”, zei hij.
Dat is een cruciaal punt, over context gesproken. Het wint alleen nog maar aan kracht met in het achterhoofd de alarmerende rapporten uit meerdere Europese landen over de toename van antisemitisme.
Gevoelsmatig maakt het bovendien ook uit of het om zelfspot gaat, of dat die spot een minderheid raakt. Een priester of politicus horen op één of andere manier bij het België van de overgrote meerderheid; Joden zijn een minderheidsgroep en daarmee kwetsbaarder.
Je kunt ook andersom redeneren: spot betekent kennelijk dat je er helemaal bijhoort. Maar de bittere historische context laat zich hier maar heel moeilijk wegdenken.