Leon Hufnagel heeft het antisemitisme in Polen zelf gezien
Negentig jaar is mijn buurman Leon Hufnagel nu. Hij zit in een luie stoel in de woonkamer naast de deur naar het veldje dat dankzij de winterregens groen is geworden.
Achter het raam liggen straatkatten in het vensterbank te dutten. Aan de muren de schilderijen die zijn dochter gemaakt heeft. Verder hangen er foto’s aan de muur van zijn twee kleinzonen. Sterke uit de kluiten gewassen kerels in uniform van het Israëlische leger, met emblemen.
„Ik heb het allemaal met mijn eigen ogen gezien”, zegt hij, als ik vraag naar zijn herinneringen en impressies van Polen. „Het doet er niet toe wat de Poolse premier zegt. Ik zag het allemaal met mijn eigen ogen.
Sommige Polen hielpen de Joden. Yad Vashem heeft hen erkend als rechtvaardigen onder de volkeren. Maar het antisemitisme was groot voor de oorlog. Ze vertelden de nazi’s precies wie de Joden waren.”
Twaalf jaar was hij toen de oorlog begon. De kampen volgden. Vader en moeder, twee zusters en een broer kwamen om. En daarna de ooms en tantes, de neven en nichten. Na de oorlog ontdekte hij dat een van zijn zusters de oorlog had overleefd en naar Australië was geëmigreerd. Daar ging hij zelf ook heen.”
„Mijn zuster ging in Polen naar een rooms-katholieke middelbare school”, zegt hij. „Samen met een ander Joods meisje moest zij helemaal achter in de klas zitten. Aan de universiteit mochten maar een beperkt aantal Joden studeren.”
Metselaar
Op straat werd Hufnagel nageroepen met ”tijd: zhid, zhid zhid” (Jood). Alsof het om een ziekte ging. Niemand hielp me. In de tram zei een vent steeds tegen mij: zhid, zhid. Hij schopte me en sloeg me tegen de mond totdat ik bloedde. In hetzelfde gebouw waar wij woonden, huisden twee rooms-katholieke metselaars. Toen de nazi’s kwamen, deed een van hen een armband om met het hakenkruis. Maar in ons flatgebouw viel niemand me lastig. Studenten vielen Joden aan in het park.”
Mijn zuster en haar kleinzoon bezochten Polen met een groep Australiërs. Ze bekeken barakken in het vroegere kamp Majdanik. Ze zag dat daar de situatie minder erg werd voorgesteld dan het was. Ze zei: „Toen ik hier was, was er geen toilet in de barak, maar een doos. De vloer was niet van cement, maar van modder. En er lagen geen matrassen op de bedden.” Iedereen wilde toen haar verhaal horen.”
Na de bevrijding door de Russen deed hij twee pogingen terug te keren naar Warschau. Daar immers kwam zijn familie vandaag. Maar beide keren kwam hij niet verder dan de stad Lodz. Daar vertelden ze hem dat hij niet naar Warschau moest doorreizen, omdat Joden er nog steeds niet veilig waren.
Zijn vrouw Betty (82) brengt koffie en cake en plaatst die op een tafeltje naast mijn stoel. Haar vader verliet voor de oorlog Polen al. Hij kon niet tegen de armoede en het gebrek aan educatie waarin Joden leefden. Zijn zes zusters en ouders kwamen om. Na Duitsland en Frankrijk kwam hij in Australië. „De beste vriend van mijn vader was er ook”, zegt ze. We spraken over de oorlog. Toen ik iets over Polen zei, werd hij razend. Hij had het moeilijker met Polen dan met de nazi’s.”