Het verhaal van het houtwerk van Friese kerken
Paul Borghaerts bestudeert het historische houtwerk van boerderijen, stadspanden en kerken. Voor de Stichting Alde Fryske Tsjerken doet hij nu onderzoek naar Friese kerkgebouwen.
De kop-hals-rompboerderij Groot Amswerd bij Oosterend is een historische parel in de velden van Súdwest-Fryslân. Paul Borghaerts (1957) heeft haar eigenhandig gerestaureerd. „Oorspronkelijk stamt de boerderij uit de achttiende eeuw. Toen ik het gebouw kocht in 2000 was het helemaal vervallen”, zo vertelt hij als hij met weidse armgebaren door zijn woning loopt. „,De boerderij stond op de nominatie om gesloopt te worden. Ik heb haar weer hersteld. Bijna alles wat je hier ziet, heb ik zelf gemaakt.”
Bij het opbouwen van zijn boerderij probeerde Borghaerts zo dicht mogelijk bij de historische bouwwijze aan te sluiten; verschillen tussen authentieke elementen die bewaard zijn gebleven en nieuw aangelegde restauraties mochten niet zichtbaar zijn. Hij wijst naar een raampartij in de historische opkamer: „Het houtwerk in deze vensters heb ik deels moeten vervangen, ik ben er jaren mee bezig geweest om het precies goed te krijgen. Zie jij nog verschil?”
Het tekent de passie van Borghaerts. Hij is opgeleid aan het conservatorium, is daarna in de handel gegaan, heeft showrooms gebouwd en is met die ervaring als restaurateur van historische panden in Amsterdam aan de slag gegaan. Ook leerde hij computerprogramma’s schrijven. Aan het einde van de vorige eeuw was hij de ratrace zat en zocht hij de rust van Friesland op. Nu werkt hij als zelfstandig onderzoeker van historisch houtmateriaal. Door de geraamtes van Friese boerderijen en kerken te dateren, achterhaalt hij de bouwhistorie. „Het is een nieuwe manier van onderzoek die veel extra informatie oplevert over historische ontwikkelingen.”
In zijn onderzoek stapelt Borghaerts de kennis uit zijn eerdere professies. „Ik ben een leerder. Ik zoek afwisseling, wil steeds iets nieuws onderzoeken.” Met zijn dendrochronologisch onderzoek (houttijdkunde) houdt hij zich nu bezig met jaarringenonderzoek. Met een boor haalt hij houten cilinders van nog geen centimeter doorsnee en enkele tientallen centimeters lengte uit historische balken. Aan die boorstalen kan Borghaerts veel aflezen. Vooral de jaarringen zijn belangrijk. Iedere ring staat voor een jaar in het leven van een boom. Maar niet iedere jaarring ziet er hetzelfde uit: het ene jaar groeide de boom sneller dan het andere jaar.
Hobby
Het houtonderzoek begon als een hobby, vertelt hij. Geld verdiende hij met de verhuur van ruimtes in zijn boerderij, bijvoorbeeld voor familieweekenden. Dat doet hij nog steeds, maar langzamerhand werd het dendrochronologisch onderzoek een echt beroep: „Steeds meer mensen wisten me te vinden. Eerst deed ik de onderzoeken nog gratis, omdat ik het interessant vond. Maar op den duur ben ik er geld voor gaan vragen, ook omdat je dan professioneler overkomt. Bij boringen in boerderijen moest ik bijvoorbeeld vaak naar allemaal familieverhalen luisteren, maar daar ging het me niet om. Ik wilde weten wat het hout me te vertellen had. Sinds ik geld vraag voor mijn onderzoek kan ik makkelijk zeggen dat ik weer aan het werk moet.”
Borghaerts gebruikt zogeheten kalenders om zijn boorstalen te dateren. In die kalenders staan de jaarringen van historisch hout uit verschillende Europese landen gedetailleerd ‘beschreven’. „Friesland heeft nooit grote bossen gekend. Bijna alle bouwhout dat hier gebruikt is, komt uit het Oostzeegebied, uit Scandinavië, Duitsland en uit Frankrijk. Bomen uit die verschillende regio’s hebben hun eigen kenmerken: de jaarringen zijn afhankelijk van de klimatologische omstandigheden waarin bomen groeien. In droge gebieden zijn ringen minder dik dan in vochtige gebieden. Die kalenders zijn dus heel belangrijk om tot een datering te kunnen komen.”
Door zijn boorstalen uit Friese gebouwen naast de kalenders te leggen, achterhaalt Borghaerts wanneer de bomen groeiden, uit welk gebied het hout oorspronkelijk komt en in welk jaar de bomen zijn gekapt. Zo kan hij harde uitspraken doen over de ouderdom van gebruikt bouwmateriaal. En omdat in veel gevallen geldt dat het hout een jaar na de kap is verwerkt in kerken en boerderijen, kan hij ook harde uitspraken doen over de bouwgeschiedenis.
Toonladders
Hoe meer gebouwen Borghaerts onderzoekt, hoe meer hij te weten komt. Daarin schuilt voor hem ook de lol van het werk. „Iedereen kan in hout boren, dat is niet zo moeilijk. Ik vergelijk het met een musicus die toonladders kan spelen. Maar dat is nog geen muziek; het moet samenkomen, in elkaar vallen. Zo werkt het ook bij dendrochronologie. Mensen gaan bij dateringen te makkelijk uit van zichtbare aanwijzingen. Neem de zolder van de kerk in Jelsum. Daar staat in de dekbalk van de klokkenstoel ”Anno 1603” gekerfd. Dan concluderen mensen al snel dat de klokkenstoel in 1603 is gebouwd. Maar uit mijn onderzoek blijkt de kokkenstoel een eeuw ouder is, hij stamt uit 1508. Alleen de derde bok van de klokkenstoel komt uit 1603.”
Eerste stap
Maar daarmee ben je er nog niet, waarschuwt Borghaerts. „Het dateren is een noodzakelijke eerste stap. Daarna volgt het interpreteren. Bij dit voorbeeld uit Jelsum is dat betrekkelijk eenvoudig. Waarschijnlijk is de klokkenstoel in 1603 uitgebreid omdat de kerk een tweede klok kreeg. Maar ik kijk ook naar ontwikkelingen die verder reiken. Daarvoor is het belangrijk informatie te verzamelen waarmee ik een overkoepelend verhaal kan vertellen. Daarom ben ik zo blij met de opdracht van de Stichting Alde Fryske Tsjerken om haar kerkgebouwen te onderzoeken. Dan kan ik straks heldere conclusies trekken met het oog op de ontwikkeling van kerkenbouw in Friesland.”
De Stichting Alde Fryske Tsjerken bezit 51 kerken. Borghaerts is al geruime tijd met het bestuur in gesprek over zijn onderzoek. „Op voorspraak van Rudolf Wielinga, lid van het hoofdbestuur, en architect Jan Doede Niemeijer ben ik bij Alde Fryske Tsjerken binnengekomen. Niemeijer was de secretaris van het dagelijks bestuur van de stichting, maar helaas is hij onlangs overleden, nog maar 74 jaar oud. Wielinga begeleidde vroeger bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed alle grote monumentenverbouwingen, hij is dus een echte autoriteit op dit gebied.”
Een week na het overlijden van Niemeijer kwam het bericht dat Borghaerts definitief aan de slag kan: „Maar er moeten nog wel de nodige financiële hobbels genomen worden. Daarom beginnen we met vijf kerken, namelijk Beers, Blessum, Boer, Britswerd en Schalsum. Als dat er later meer worden, weet ik zeker dat ik met mijn onderzoek straks kan aantonen wanneer en hoe de omslag van romaanse naar gotische kerkbouw als een golf over Friesland is gegaan. De daken van oude romaanse kerken zijn bij die omslag verhoogd om hogere ramen en spitsbogen te kunnen bouwen. Met mijn onderzoek kan ik straks dateren wanneer welke kerk is verbouwd. Door die gegevens uit meerdere kerken te combineren kan ik laten zien hoe die ontwikkeling in deze provincie plaatsvond.”
Om tot dat grote verhaal te kunnen komen, besteedt Borghaerts het merendeel van zijn tijd aan het verzamelen van het materiaal, de puzzelstukjes in het grote verhaal. „Vaak zeggen mensen tegen me dat ik een boek moet schrijven, of dat ik moet promoveren op mijn onderzoek. Maar dat wil ik nu nog helemaal niet. Ik geef wel lezingen. Rust voor een boek heb ik nog niet. Ik ben geen jonge jongen meer: ik ben nu 61 en heb last van mijn rug. Deze vorm van onderzoek kan ik nog een paar jaar volhouden. Dat is belangrijk, want ik ben de enige die dit doet.”
Het is duidelijk dat het bezoeken van de historische gebouwen en het onderzoeken van het houtwerk hem veel plezier geven: „Laatst was ik op het tongewelf van de kerk in Hijum. Dat is gebouwd in 1480, maar het is nog puntgaaf, echt fantastisch. Het is als het ware alsof de laatste bouwer er net is uitgelopen en ik de eerste ben die het weer ziet. Natuurlijk zijn er wel vaker mensen in die ruimte geweest, maar ik ben de eerste die het écht ziet. Ik zie het vakmanschap, de kunde waarmee het is gebouwd. Ik geniet daar echt van. Vaak ga ik er gewoon eerst rustig zitten, een broodje eten en een kop koffie drinken. Het mooiste wat er is.”
Gevaarlijk
Maar het verkrijgen van de boorstalen onder de eeuwenoude kerkdaken is ook gevaarlijk en zwaar werk. Borghaerts balanceert dan met zijn boor op grote hoogte. „Voordat ik begin, neem ik altijd even een rustmomentje. Dan overweeg ik de risico’s, bepaal ik wat ik wel en wat ik niet moet doen. Dat moet ook wel, want het hout is soms gammel, en een misstap kan fataal zijn. Je moet steeds geconcentreerd zijn; als ik merk dat ik moe word, stop ik onmiddellijk. De dokter zegt weleens tegen me dat ik een jongere compagnon moet nemen, die dan het zware boorwerk kan doen, maar weet je wel hoe moeilijk dat is? Het heeft mij jaren gekost om het goed onder de knie te krijgen.”
Toekomstplannen maakt Borghaerts niet. Hij wil zijn tijd vooral besteden aan wat hij leuk en belangrijk vindt. „Ik stort me nu eerst op het onderzoek voor Alde Fryske Tsjerken. Over zo’n twee jaar ga ik misschien wel dat boek schrijven. Ik merk al dat mijn kennis uit de boerderijonderzoeken meerwaarde geeft aan de resultaten van mijn boringen in kerken. Ik heb weleens een aanbod gehad om een koffietafelboek te maken, maar dat wil ik niet. Eerst moet er een gedegen wetenschappelijk werk komen, van de vroegste kerken tot de oudste boerderijen in Friesland. Daarna mag die salontafelpublicatie er ook wel komen.”
Hoe snel hij zijn kennis in boekvorm gaat gieten valt nog te bezien. Hij is onrustig, zoekt steeds de leukste klussen: „Mijn uitgangspunt is dat je moet leven als een kind. De verwondering wil ik levend houden.” En: „De egocomponent van ”ik moet een boek nalaten” heb ik lang helemaal niet gehad. Ik zag het zelfs als een valkuil, ik werk liever in de anonimiteit. Tot afgelopen zomer dacht ik nog dat het boek er misschien wel helemaal niet zou komen, maar nu voel ik er steeds meer voor om mijn onderzoeksresultaten te bundelen.”
Borghaerts’ ruwe onderzoeksmateriaal, de duizenden boorstalen uit kerken, boerderijen en stadspanden, beheert hij zelf. In de opkamer van zijn boerderij opent hij de luiken van de bedstede: er liggen honderden houten doosjes opgestapeld, allemaal gevuld met smalle cilinders hout. „Ik heb inmiddels de grootste collectie boorstalen van Friesland, misschien wel de tweede collectie van Nederland. Die wil ik nog uitbreiden.” Daarnaast bewaart hij grote schijven van eeuwenoude bomen, belangrijk voor de kalenders die hij zelf maakt.
Veiligstellen
Om dat onderzoeksmateriaal veilig te stellen heeft hij eind vorig jaar de Stichting Historisch Bouwhout Fryslân opgericht. Voorzitter ervan is Liuwe Westra, vriend van Borghaerts en theoloog aan de Protestantse Theologische Universiteit te Groningen en de Rijksuniversiteit Groningen. Doel van de stichting is historisch hout uit Friese molens, kerken, boerderijen en stadspanden te bewaren. Dat hout wordt bij verbouwingen vaak zomaar weggegooid, terwijl het voor onderzoekers zoals Borghaerts van grote waarde kan zijn. Daarom roept hij mensen die historische panden verbouwen ertoe op om contact met hem op te nemen, zodat hij het oude hout kan onderzoeken en bewaren.
Het materiaal is niet alleen voor hemzelf waardevol, maar ook voor toekomstige onderzoekers. Hij heeft laten vastleggen dat alle boorstalen, balkfragmenten en planken in Friesland moeten blijven, ook als hij ze niet meer kan beheren. „Ik wil niet dat dit materiaal in een kelder van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verdwijnt. Dan weet je zeker dat er nooit meer iemand mee aan de slag gaat. Dit hout moet altijd voor onderzoekers beschikbaar blijven. In de toekomst kunnen we hier door nieuwe onderzoeksmethoden ook weer nieuwe gegevens uithalen, dat weet ik zeker.”
Da Vinci
De Italiaanse alleskunner Leonardo da Vinci (1452-1519) was de eerste die ontdekte dat je aan jaarringen veel meer informatie kunt aflezen dan alleen de ouderdom van de boom. De dikte van de ring zegt bijvoorbeeld veel over het weer in het jaar waarin de ring is gegroeid. Als het weer gunstig is, groeit de boom sneller en wordt de jaarring dikker.