Post Uit El Chocó: Kampioen in vertraging aan de Colombiaanse kust
”Ya voy saliendo” betekent zoiets als ”Ik ben al op weg”. Dat zou je kunnen interpreteren als: mijn gast is enigszins verlaat, maar komt er in ieder geval aan. Behalve in Colombia.
Daar is het tegendeel waar. De clou zit hem in dat woordje ”ya”, wat ”al” betekent in de Spaanse taal. Maar je moet het dus eigenlijk lezen als ”nog lang niet”. Verwacht ook geen indicatie van de vertraging te krijgen, wat nog hinderlijker is dan de vertraging op zich. In het ergste geval komt je vriend na een ”ya voy saliendo” nooit opdagen. Zonder bericht, laat staan een verontschuldiging.
Kampioenen der vertraging zijn de bewoners van de Colombiaanse kustregio’s. De afgelopen week was ik voor het Reformatorisch Dagblad op reportage in El Chocó, in het noordwesten van Colombia, grenzend aan zowel de Stille- als de Atlantische Oceaan. El Chocó is met recht een regio van extremen. De rijkste natuur, de meeste regenval ter wereld, de armste bevolking van Colombia. En het gebied herbergt dus ook de meest notoire laatkomers van Colombia.
Wachten, wachten
Het zijn tegelijk de meest strijdbare Colombianen. Ondanks decennia van gewapend conflict in hun leefgebied weigeren ze te vertrekken van het land dat ze sinds eeuwen bewonen, nadat ze als slaven van Afrika naar Colombia werden verscheept. En daarom blijven ze strijden voor erkenning van hun bestaan, van hun rechten. Ze staan op de bres voor basale zaken als zorg, onderwijs, wegen en elektriciteit. Want de overheid is in deze afgelegen contreien alleen aanwezig in legerkleuren.
En zo werd ik uitgenodigd door een verband van 124 Afro-Colombiaanse gemeenschappen (of ”zwart”, zoals ze het zelf liever noemen, want afro zijn ze al lang niet meer), om de organisatie te leren kennen waarmee ze sinds 1982 een vreedzame strijd voeren tegen zowel het geweld als voor erkenning van hun rechten.
Om acht uur ’s ochtends zouden we vertrekken, met een motorbootje de rivier op die de vele gemeenschappen met elkaar verbindt. Ik was er om vijf voor acht. Om kwart over stuur ik een berichtje naar mijn gastheer Rosendo. Geen antwoord. „Nee, je moet bellen”, was het dringende advies van een vrouwelijk lid van de organisatie. Om twintig over bel ik naar Rosendo. „Wacht daar op me, ik kom er al aan”, roept hij in de telefoon. Ik wacht.
Om kwart over negen komt Rosendo aan. „Er is iets met de motor van de boot, maar we zijn er al mee bezig”, zegt hij opgeruimd. „Maak je geen zorgen.” Om elf uur vraag ik nog eens naar de stand van zaken. Rosendo belt de werkplaats. Niemand neemt op. „Ik ga er al heen”, zegt Rosendo. Een halfuur later hij vertrekt hij uiteindelijk. Ik wacht. Om half één bel ik Rosendo. Geen gehoor. Even later komt een appje. „Ik kom er al aan, wacht daar op me.” Ik wacht. Maar om kwart over één begin ik mijn geduld toch echt wel te verliezen.
Om half twee komt Rosendo, die met gevoel voor eufemisme –of zwarte humor zoals u wilt– roept: „We gaan al!” Ik sputterde nog een beetje tegen dat ik al die tijd van wachten ook nuttig had kunnen besteden. Maar niemand luistert. Cultuur, daar valt weinig tegenin te brengen.
Om twee uur vertrok de boot. En om half drie hield de motor er weer mee op. ”Ya voy saliendo”.