„Kinderen huilen als een vogel voorbijvliegt”
Soundaiye Younous geeft uit frustratie de stapel wasgoed een duw die zij probeert te wassen in een laagje modder onder in een waterbassin. De zon staat nog laag, maar het water is al opgedroogd. „Er was altijd veel water”, zegt ze. „Maar sinds de vluchtelingen zijn gekomen, is er niet genoeg meer.”
Aan weerszijden van de grens van Tsjaad met Sudan hebben tienduizenden dorpsbewoners hun laatste schapen geslacht, hun laatste water gedeeld en hun eigen kleren weggegeven om vluchtelingen uit Darfur, in het westen van Sudan, te helpen. Het zijn er ruim een miljoen, zwarte Afrikanen die zijn verdreven door Arabische milities, de Janjaweed, ofwel ”mannen te paard”.
Volgens de Verenigde Naties hebben zeker 100.000 mensen in het grensgebied net zo dringend water, voedsel en andere hulp nodig als de vluchtelingen uit Darfur. Omdat alle ogen van de wereld gericht waren op de gebeurtenissen in Irak, heeft het veel te lang geduurd voordat er aandacht kwam voor de situatie in Sudan en Tsjaad, zegt Jan Egeland, VN-ondersecretaris-generaal voor humanitaire zaken.
Toen de eerste getraumatiseerde en geterroriseerde vluchtelingen via een opgedroogde rivierbedding Tsjaad binnen strompelden, stelde de bevolking in het afgelegen woestijndorp Bahai meteen haar huizen, vee en water beschikbaar. Zes maanden later zijn er drie keer zo veel vluchtelingen als eigenlijke bewoners in het dorp, en dat is te merken. De voedselprijzen zijn omhooggeschoten, het veevoer raakt op en bij de bronnen waar nog water te krijgen is, breken regelmatig gevechten uit.
Op een ochtend stond Fatime Ousman huilend voor de deur van Mariama Souleiman. De Janjaweed hadden haar man vermoord en haar alleen achtergelaten met hun vier kinderen. Bovendien had ze de zes kinderen van haar broer bij zich, die ook was vermoord. Met z’n elven leefden ze nu onder een boom buiten Bahai.
„Mijn schoonzus kwam om bij een bombardement. Mijn broer probeerde te vluchten, maar de Janjaweed kregen hem te pakken en hakten hem voor onze ogen in stukken”, vertelt Ousman. „Toen mijn man hoorde dat ze vermoord waren, wilde hij het vee gaan halen. De Janjaweed pakten hem en schoten hem dood.” De kinderen zijn nu zo bang voor bombardementen dat ze huilen als er een vogel voorbijvliegt, zegt ze.
De afgelopen zeventien maanden zijn volgens de VN 30.000 mensen in Darfur vermoord door de Janjaweed, die worden ondersteund door gevechtsvliegtuigen. Mensenrechtenorganisaties spreken van een genocide, mogelijk gesteund door de regering. De Janjaweed volgen de vluchtelingen soms tot over de grens in Tsjaad en terroriseren daar ook de mensen die hen opvangen.
Souleiman, die snoep en frisdrank verkoopt op de plaatselijke markt, gaf Ousman en de kinderen twee kamers om in te wonen en voedsel, dekens en kleren. „We hebben zelf niet veel, maar we konden hun lijden niet aanzien”, verklaart ze. „Als je ze had gezien toen ze net aankwamen, zou je ook de kleren van je lijf halen om ze te helpen.”
De bevolking in het grensgebied van Tsjaad komt uit dezelfde etnische groepen als de vluchtelingen uit Sudan en voelt zich sterk met hen verbonden, zegt Heken Bechir, een bestuurder in Bahai. Maar dat komt hen duur te staan. „Nu heeft de plaatselijke bevolking niets meer”, verklaart ze. „Maar niemand helpt de plaatselijke bevolking.”
Water is zoals zo vaak het grootste probleem. De 5000 inwoners van Bahai delen hun bronnen met 15.000 vluchtelingen en straks komen ook de duizenden herders nog terug uit het zuiden, waar zij hun vee hebben laten grazen. Hulporganisaties hebben putten gegraven, maar de meeste zijn uitgedroogd. Nu wordt er per vrachtwagen water aangevoerd. Levensmiddelen zijn veel duurder geworden en ook de familie Souleiman merkt de gevolgen. Zij hebben Ousman gevraagd voor de kamers te betalen. Deze maand hebben buren haar geholpen het geld bijeen te brengen, maar ze heeft geen idee hoe ze volgende maand aan het geld moet komen. „Ons lot ligt in Gods handen”, zegt ze.