Rina Molenaar: Gods Woord is een anker
Er is een weten waar je met je hoofd niet bij kunt, zegt Rina Molenaar, terwijl ze naar de donkere Dordtse Kil staart waar af en toe een licht overheen vaart. Als het gaat om het grootste geluk –rust in God– valt ze stil. Even later: „Dat is de kern, maar hoe zeg je zoiets zonder dat het alleen maar grote woorden lijken?” Eerst gaat ze pompoensoep opwarmen.
Kort daarvoor was het water nog flonkerend blauw, met zachtroze banen van de najaarszon, en waren de namen van de voorbijvarende binnenvaartschepen leesbaar vanuit de huiskamer van Rina Molenaar. „Hier kan ik gerust een weekend in mijn eentje doorbrengen”, zegt ze. „Na een drukke werkweek, waarin ik altijd veel mensen zie en spreek, kan ik ook erg van de stilte genieten.”
Het is in de namiddag; ze komt net thuis van het kantoor van Woord en Daad in Gorinchem, precies voordat het verkeer op de A15 vastloopt.
Ooit woonde ze dicht bij haar werk, waardoor ze geen last had van files – dat was eind jaren 90, toen ze lesgaf op een basisschool in Hardinxveld-Giessendam. „Maar ik vond het heerlijk om wat verder weg te wonen, zodat werk en privé niet zo door elkaar heen liepen.” Dus verhuisde Molenaar naar de binnenstad van Dordrecht, en later naar „meer buitenaf.” De straat waaraan haar jaren-30-huis staat, komt uit bij een jachthaven. Aan de overkant van de rivier woont een oude vrouw, die daar al haar leven lang woont en bij wie Rina Molenaar wel eens op bezoek gaat; verderop liggen ’s-Gravendeel en Strijensas.
Sinds 1 november is Molenaar directeur-bestuurder van Woord en Daad; vanaf 2016 is ze lid van de raad van bestuur. Haar agenda is gevuld met overleggen, netwerken, reizen. Daarnaast doet ze vrijwilligerswerk bij zorginstelling Philadelphia, en is ze via haar kerkelijke gemeente betrokken bij kinderevangelisatie. Een gezin waarmee ze via de evangelisatieclub in aanraking kwam, zag ze onlangs uit elkaar vallen. De vier kinderen belandden ieder in een andere pleeginstelling. Dat is het moment waarop Molenaar het heeft over „pijn in het hart.” Als het over kinderen en jongeren gaat, sluipt er extra enthousiasme in haar stem. En treurnis als ze het mis ziet gaan, zoals bij zo’n gezin.
Op vrije dagen helpt een jongere met een beperking haar in de tuin. In de achtertuin ligt een knaloranje pompoen tussen verwaaid blad op het nog groene gras.
Eind oktober reisde Rina Molenaar naar Haïti, waar Woord en Daad al jarenlang ontwikkelingswerk doet. Ze ging erheen met haar lila nekkussen, dat ze overal mee naartoe sjouwt, waardoor ze altijd kan slapen: of dat nu is in het vliegtuig naar Haïti, of in een appartement in de Franse Alpen waar ze vier keer meedeed aan sponsoracties zoals Fiets voor een Huis. Eén van de doelen: stormvaste huizen voor Bangladesh.
Hoe was het in Haïti?
„Ik was er al een tijdje niet geweest, maar wat me trof waren de jonge mensen die hun land weer aan het opbouwen zijn. We bezochten natuurlijk Port-au-Prince, om te zien hoe de stad erbij staat na de grote aardbeving van 2010 (waarbij ruim 200.000 mensen omkwamen, CvdH), en na de orkaan Matthew van vorig jaar. We bezochten een kerk die was verwoest en is herbouwd. Als er een nieuwe storm komt, kan het gebouw dienstdoen als een vluchtheuvel, vertelden gemeenteleden.
Haïti is zo’n land waar, volgens de publieke opinie, alle vooroordelen rond ontwikkelingswerk lijken te kloppen: „Geld blijft aan de strijkstok hangen, er is corruptie, hulp heeft allemaal geen zin.” Maar er zijn daar dus jongeren die, hoewel ze keihard tegen de structuren van hun land aanlopen, kijken naar wat er wel kan. Ze tonen ondernemerschap. Dat is hoopvol.
Tegelijk is het er ook gewoon heftig. We zijn begonnen met een programma voor kindslaven, de restaveks. Dat is een eeuwenoud systeem in Haïti: kinderen uit arme gezinnen worden als kindslaaf in een rijker gezin opgenomen. Ze worden voor een luttel bedrag verkocht, of gewoon weggegeven. Eigenlijk vindt iedereen –christen, niet-christen– dit heel normaal daar. Zelfs predikanten hebben een restavek in huis. Het trieste is dat veel van deze kinderen geen onderwijs krijgen, uitgebuit worden, soms misbruikt, en wie komt er voor hen op?
We werken aan bewustwording, samen met instanties ter plekke. Dus proberen we invloedrijke personen te laten meedenken, zoals predikanten en geestelijke leiders. Zij bereiken duizenden mensen: de christelijke kerk is groot in Haïti.
Tijdens mijn reis vorige maand bezochten we de afdeling bij de politie die zich bezighoudt met bescherming van kinderen. Op het bureau zag ik een meisje van een jaar of 14, 15, ze was net opgevangen en zat in een eenvoudig hokje, met tralies, bijna een gevangenis.
Wat mij dan raakt, is de situatie van zo’n kind. Stel, ze kwam de dag ervoor naar de politie om te vertellen: ik ben mishandeld, of ik ben misbruikt. Dat is een enorme stap, het is heel moedig. Vervolgens wordt dat kind in zo’n ruimte gezet. Als ik zoiets zie, vraag ik wel even door. Ik vroeg: waarom zit zij hier, met de deur op slot? Toen zei de politie heel eerlijk: omdat hier ook mannen rondlopen en we niet weten of ze haar kwaad zullen doen. Het is voor haar eigen veiligheid; we beschermen haar.” Dus de intenties zijn goed. En 48 uur later zou ze naar een definitiever opvangadres gaan.
Het liefst was ik naast haar gaan zitten en een gesprek begonnen. Wij liepen langs, de leden van de raad van toezicht van Woord en Daad en ik, en ik gaf haar een hand en legde mijn hand even op haar arm. De taal is op zo’n moment een belemmering, ze sprak creools, maar ik wilde haar wel graag laten merken dat ik haar zag als persoon.”
Zou u op zo’n moment zo’n meisje niet willen meenemen? Willen redden?
„Ja… Natuurlijk. Maar uit ervaring weet ik inmiddels: juist door te bedenken hoe je verkeerde systemen kunt aanpakken, en grotere ambities te vertalen naar stevige, innovatieve concepten, help je het individu het beste. We vragen ons af: hoe kunnen we een systeem of een sector vernieuwen? Hoe kun je aan de wortel iets veranderen?
De sleutel voor verandering ligt altijd bij de plaatselijke bevolking die dingen onderneemt, en zelf verantwoordelijkheid draagt. We zijn zo geneigd om scholen te bouwen en waterputten te slaan: lekker concreet, zodat je ziet waar het geld naartoe gaat. Maar ontwikkelingswerk staat of valt uiteindelijk niet met geld, maar met mensen. Ik denk dat dit raakt aan het scheppingsdoel van God, Die wil dat mensen hun talenten gebruiken, zodat ze tot ontwikkeling komen. En ja, dat gebeurt in een gebroken wereld, met kapotte structuren – maar tegelijkertijd doen we altijd een appèl op mensen.
Wat mij moed geeft, is: een meisje dat ooit restavek is geweest en uit dat systeem wordt gehaald, wil nooit dat haar kind dit ook wordt. Dus als die bewustwording goed op gang komt, kan dit probleem hopelijk in één generatie worden opgelost. Ja. Je moet altijd ambitieus zijn, hè, in ontwikkelingswerk… We hebben een grote opdracht.”
In 2010 verscheen uw kinderboek ”Schokkende aarde”, waarvoor u diep in de verhalen van de mensen op Haïti dook. Hoe was het om weer rond te lopen op de plekken uit het boek?
„Ik zag plekken terug die ik een halfjaar na de grote aardbeving heb bezocht. Destijds schreef ik alle verhalen op die ik hoorde, ik maakte foto’s, verzamelde alles. Ik reisde naar Forêt des Pins en sliep tussen de vluchtelingen in de slaapzaal. Kinderen hebben me tekeningen gegeven – ze vertelden hoe ze om 5 voor 5 in de school hun laatste lesuur hadden toen de aardbeving kwam, en hoe ze uit de hal probeerden weg te komen terwijl het dak boven hen instortte.
In oktober reed ik langs de school en ik wist nog precies: hier sprak ik die, en daar die. Het was intens, en daarom herinner ik me veel. Ik dacht terug aan de vrouw van 20 jaar die me vertelde wat er destijds gebeurde toen de grond begon te schudden; ze zei me dat velen dachten: Jezus komt terug!”
Waar bent u liever: hier, of in Haïti?
„Ik ben een familiemens; ik ben het liefst hier. Nee, laat ik het zo zeggen. Ik hou heel veel van andere culturen, van mensen ontmoeten, en met hen werken. Halverwege mijn loopbaan bij Woord en Daad heb ik wel eens gedacht: wil ik niet daarheen om er gewoon te gaan werken? Vervolgens dacht ik diep na over de vraag: waar kan ik het meest van betekenis zijn?
En dan weet ik, dat ik met mijn opleiding en ervaring –rond onderwijs, bestuurskunde en communicatie– hier het beste op mijn plek ben en hiervandaan het meeste kan betekenen. Onze organisatie is klein, als je ernaar kijkt op wereldschaal, maar de impact is groot: we bereiken velen.
Dat neemt niet weg dat, als ik op een zondag in een kerkdienst in het buitenland zit, enorm geniet: van de ontmoeting met andere christenen, van de wereldwijde kerk.
Maar ik vind het ook altijd heerlijk om weer terug te zijn en hier de Kil te zien. Ik reis als het nuttig en nodig is, en dat is ongeveer vier, vijf keer per jaar.”
Wat deed al dat reizen met uw wereldbeeld?
„Het bezoek aan andere culturen heeft me verrijkt, én ik ben de Nederlandse cultuur meer gaan waarderen. Ik ben niet iemand die denkt bij thuiskomst: dát moet hier anders! Partners vanuit het buitenland vertellen mij hier dat ze het mooi vinden hoe het in de Nederlandse kerkdiensten gaat: er is rust, orde. En andersom kan ik dus genieten van hun meer charismatische diensten. Alles bij elkaar ben ik meer gaan proberen om minder direct te oordelen over anderen.
Reizen helpt om zaken in perspectief te plaatsen, ook de zaken die hier soms heel groot lijken. In Nederland zijn we misschien nogal eens met relatief kleine dingen bezig – hoewel dat in ontwikkelingslanden net zo goed gebeurt, dus laten we realistisch blijven, daar zijn net zo goed dingetjes, ook in de kerk.
Tja, wat bedoel ik daarmee, met relativeren en perspectief… Laat ik een persoonlijk voorbeeld geven. Ik heb een jongere broer die ernstig ziek is geweest en nu gelukkig aan het opknappen is; de afgelopen tijd zat ik veel bij hem in het ziekenhuis. Heel heftig. Dan ga je echt nadenken over dood en leven. En toen reisde ik naar Haïti. Voor ik vertrok, zag ik er eerlijk gezegd best tegenop, omdat ik in die andere modus zat, van bij mijn zieke broer en zijn gezin zijn. En toen reed ik door de straten van Haïti, en de chauffeur zei nog tegen mij: „Wat kijk je bezorgd.”
Op dat moment liep er een man met een stok voor de auto; hij zag er heel slecht uit; hij stak de weg over en liep zo de krottenwijk in. En ik zag mijn broer als het ware door de ziekenhuisgangen lopen. Deze man hoort ook in het ziekenhuis, dacht ik. Op dat moment waardeerde ik opeens zo enorm de gezondheidszorg in Nederland, en alles wat hier goed geregeld is. In Haïti zoekt een zieke man zijn bed op in een vochtige woning.
Dat bedoel ik met relativeren. Terwijl het nog steeds erg is dat mijn broer ziek is.”
U groeide op in een domineesgezin. Wat voor gezin was dat?
„Mijn vader is inderdaad predikant, en we startten telkens opnieuw; we verhuisden nogal eens. Maar wát er ook veranderde: we hadden altijd elkaar, als broers en zussen. Ik kom uit een gezin met negen kinderen, en met mijn hele familie heb ik nog steeds een nauwe band.
Ik heb nuchtere ouders. Ik heb écht nuchtere ouders. Mijn moeder is heel no-nonsens: doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg. Als je zo wordt opgevoed, denk je niet aan een glazen huis, toch?
Mijn moeder had altijd contact met mensen uit de buurt die niet naar de kerk gingen, en niet bepaald standaard waren. Dus… wij hadden in ons huis de keukentafel van mijn moeder, waar de buurvrouw een sigaretje kwam roken of een bakkie koffie drinken; jan en alleman kwam langs. Dat was heel leuk.
En we hadden de studeerkamer van mijn vader, waar de mensen van de kerk kwamen en zo. Maar ik heb dat nooit als een glazen huis ervaren, waar iedereen op ons lette en we ons anders moesten gedragen. Wij waren gewoon wie we waren. En je moest kunnen verantwoorden wat je deed. Ja, logisch.
Dat verhuizen vond ik heus niet altijd leuk, laat ik het niet mooier maken dan het was. Als puber vond ik het echt geen feest. Maar het was zoals het was, ik heb er geen trauma’s van. Mijn ouders gingen hier rustig en nuchter mee om. Mijn vader legde ook uit dat er een roeping was als hij weg moest. „We zijn hier geplaatst”, zei hij. En we hadden dus altijd elkaar, ik kom uit een warm gezin, er was stabiliteit; er waren dus veel dingen die wél zeker waren. En ik merk dat ik voor mijn werk er wel profijt van heb dat ik op veel plaatsen heb gewoond; je doet er veel mensenkennis door op. Jaarsveld, Groot-Ammers, Amersfoort, Lekkerkerk, Woudenberg, Dordrecht… Elke woonplaats heeft zijn eigen mentaliteit.
In de ene gemeente was ik door de jaren heen nauwer betrokken bij het verenigingsleven dan in de andere, mede afhankelijk van de levensfase waarin ik zat. Hier in Dordrecht raakte ik betrokken bij het evangelisatiewerk. Ik ben actief, maar het is niet zo dat ik overal op en in wil zitten. Ik heb natuurlijk ook een drukke baan. En ik spreek mensen eigenlijk het liefst één op één. Voor mijn werk vind ik presentaties voor grote zalen prima. Maar ik ben niet een grote-vriendengroeptype.”
U hebt een volle werkweek, doet vrijwilligerswerk, volgt cursussen, houdt van breien en wilt ook nog meer boeken schrijven. Hoe past dat allemaal in de tijd? Wat is het geheim?
„Ik weet eigenlijk niet hoe ik dat doe. Er zijn mensen die denken dat ik ook in de weekenden alleen maar voor Woord en Daad bezig ben. Nou, dat is niet zo. Woord en Daad is belangrijk in mijn leven, maar het is niet mijn identiteit. Als ik niet hoef te werken, kan ik op vrijdag wel de knop omzetten en de werkweek afsluiten, waarna ik naar mijn neefjes en nichtjes ga en vervolgens de hele zaterdag met hen bezig ben. Of ik vergeet alles en ga naar mijn ouders. Maar ik kan wel – wacht, dat klinkt ikkerig, zo bedoel ik het niet. Maar ik kan wel veel hebben, denk ik. Ik kan gestructureerd dingen organiseren of besluiten: dit past niet allemaal in die ene week en dus doen we dat niet.
Als je alleen bent, heb je niet iemand thuis die zegt: let even op. Dus voor jezelf zorgen en regelen dat de zaken binnen proporties blijven is dan belangrijk. Tegelijk gebeuren er op mijn werkterrein natuurlijk dingen die je niet altijd hebt ingecalculeerd. Zoals een ramp. Dan is actie geboden, en dan kan ik ook focussen. Die stabiele opvoeding van mij speelt dan vast een rol – dat is wel een cadeau, vind ik.”
De kozijnen van uw huis verft u altijd zelf… nog steeds?
„Dat is lekker, hoor! Ik heb natuurlijk een oud huis, en voor de zomer bekijk ik welk project ik ga oppakken. Dit jaar waren dat de vloer en de keukenkozijnen. Elk jaar doe ik wat. Het hele jaar werk ik lange dagen met m’n hoofd. Daarom vind ik tuinieren ook fijn, dan ben ik met mijn handen bezig. Heerlijk. Pas heb ik bij mijn broer Reinald nog twee zaterdagen geklust. Muren witten, noem maar op. Ja, dat wil ik blijven doen, als ik dat niet meer doe, ben ik ziek.”
Nu u directeur-bestuurder bent, kunt u ze natuurlijk ook láten schilderen…
„Hahaha. Ja, en dan denk ik weer aan „doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.” Mensen denken soms te groot over een directeur of over een directeur-bestuurder. Tegen mijn broers en zussen zeg ik: Waarschuw me als ik raar ga doen.
Natuurlijk, ik voel de verantwoordelijkheid. Als eindbeslisser neem je belangrijke beslissingen. Daarom ben ik ook superblij met een mooi team dat om me heen staat en me adviseert.
Oké, in de nok doet de schilder het werk. Maar de kozijnen beneden blijf ik gewoon zelf doen, die ga ik niet láten schilderen.”
Salarissen van bestuurders –juist ook van goededoelenorganisaties– liggen onder een vergrootglas. Af en toe ontstaat er ophef over. Hoe voelt dat?
„Mensen hebben er recht op te weten waar het geld van giften blijft. Ik ben erg voor transparantie, en ontwikkelingsorganisaties moeten precies kunnen uitleggen waar alles naartoe gaat. Ik vind het erg als er verkeerde bedragen in omloop zijn en nare verhalen rondgaan. Wij moeten kunnen verantwoorden wat we doen – en dat kunnen we.
Binnen Woord en Daad gaat het er primair om dat medewerkers, in elke functie, intrinsiek gemotiveerd zijn om een bijdrage te leveren aan de missie en visie. Daarnaast is Woord en Daad een organisatie met een omzet van 34 miljoen: dat geeft een enorme verantwoordelijkheid, en dat heeft invloed op een salaris van degenen die cruciale beslissingen nemen.
Ik ben zakelijk, in mijn werk. Sommigen vinden dat verrassend. Ik ben een mensenmens, hou ervan om mensen te verbinden, maar ik ben ook zakelijk. Als we een doel hebben, dan wil ik gewoon dat we met z’n allen dat doel gaan bereiken. Dat vraagt soms om moeilijke besluiten.
Het belangrijkst is dat wij, wat we doen, kunnen verantwoorden: naar onze medemensen, naar God toe. Dat allereerst en allermeest.”
Wat maakt u gelukkig?
„Rust in het leven. Rust in God.”
De Dordtse Kil is donker geworden, op de voorbijvarende lichten na; het water glinstert. Rina Molenaar kijkt naar buiten en zwijgt een tijdje. Na de waterval aan woorden over restaviks, hoge doelen en grote verantwoordelijkheden haperen de woorden ten slotte.
„Dat is echt de kern”, zegt ze dan. „De basis is het Woord van God, waar ik ’s ochtends de dag mee begin, eerder ga ik de deur niet uit. Hoe meer verantwoordelijkheid je hebt, hoe dichter je achter God aan gaat.
Hoe meer dingen er gebeuren die tot nadenken stemmen, hoe meer ik me hiervan bewust word. Het betekent niet dat het allemaal vanzelf gaat. Er zijn teleurstellingen, dingen die anders lopen dan ik had gepland en gewild, en er zijn dagen waarop ik me afvraag: had ik dit of dat niet zus of zo gekund? Maar uiteindelijk draait het hierom: of je God kent, en vanuit die wetenschap het leven kunt invullen.
En dat geeft mij rust. Zeker ook de laatste weken, toen ik bij m’n broer in het ziekenhuis zat: daar draait het om. Dan valt er heel veel weg, uiteindelijk. Dan kan er veel gebeuren, privé of in werk of wat ook, maar Gods Woord is een anker. Zo heb ik het ervaren, het is een anker waaraan je je vast kunt houden en waarvanuit je verder kan gaan.”
Wát er dan ook gebeurt?
„Ja. En dat bedoel ik dus niet gemakkelijk, hè? Zo van: dat is geregeld.”
Na nog even stilte: „Dit zijn grote woorden. Rust in God, tja. Hoe kun je de diepte hiervan verwoorden, hoe wordt duidelijk wat dit echt betekent? Maar ik meen het wel heel erg; het geldt op macro- en microgebied, voor ver weg en dichtbij, het gaat over de restaveks en over dat ene gezin dat van hot naar her wordt gestuurd. Juist op moeilijke momenten kom je daarop uit. Het is geen gelopen race; er zijn dalen en pieken.
Als je sterft, doe je dat alleen, en dan is het belangrijk hoe jouw relatie met God is – en dat geldt niet alleen voor de laatste dag dat je leeft, dat begint nu al; we hebben nu al de taak om te leven tot Zijn eer. Dat kan niet wachten, snap je?
Maar woorden zijn altijd maar woorden, hè? Als het echt moeilijk wordt, dan heb ik niet altijd woorden, hoor. Dan zit ik soms gerust een uur zonder woorden naar het water te kijken, in dat hoekje van de bank.”
Rina Molenaar
Rina Molenaar (1973) werd geboren in Jaarsveld (gem. Lopik). Ze begon haar loopbaan in de gehandicaptenzorg, stapte over naar het onderwijs, en werkt sinds 2002 bij Woord en Daad. Daar was ze achtereenvolgens scholenvoorlichter, hoofd particuliere fondsenwerving, manager van de afdeling communicatie en fondsen en lid van de raad van bestuur. In die tijd studeerde ze communicatie en rondde ze haar master bestuurskunde aan de Vrije Universiteit af.
Op 1 november vertrok Jan Lock als voorzitter van de raad van bestuur en werd Rina Molenaar directeur-bestuurder.
Ze schreef verschillende kinderboeken: ”Vlucht naar El Pozon” (over een ontheemd meisje in Colombia, 2007), ”Miss India” (2009), ”Schokkende aarde” (over Haïti, 2010). In 2017 verscheen haar gezinsdagboekje ”Wereldwijd” en schreef ze mee aan diverse dagboeken.