’Als het misgaat, moet je tien mensen ontslaan’
Het moet de bekroning van zes jaar noeste arbeid worden. Maar de lancering van de ozonmeter OMI laat al weken op zich wachten. Onderzoeksleider Pieternel Levelt en haar KNMI–collega’s Hennie Kelder en Pepijn Veefkind hebben hun terugkeer naar Nederland uitgesteld.
De wetenschappers hopen dinsdagnacht eindelijk te kunnen bekijken hoe het apparaat waaraan jaren was gesleuteld vanuit Lompoc, Californië, de ruimte in wordt geschoten. Soms zijn er onderzoekers die dat niet aandurven, weet Levelt. „Te zenuwachtig."
Nee, nerveus worden ze er niet van. Al schiet een mogelijke mislukking natuurkundige Kelder soms door het hoofd. „Als het mis gaat, moet je tien mensen ontslaan. Dat besef je."
Wel maakt zich lichte irritatie meester over de Nederlanders, voor wie een lancering geen dagelijkse koek is. De start is nu bijna een maand later dan voorzien. Eigenlijk waren zij er al eind 2003 klaar voor. Maar NASA en de andere instrumenten die op de Aura EOS satelliet zijn bevestigd, waren nog niet zo ver.
OMI is verbazingwekkend snel ontwikkeld, meent meteoroloog Veefkind. Vaak duurt het vijftien jaar tot een meetinstrument van dit kaliber in staat wordt geacht zijn werk te doen.
Het was niet zo gek dat de Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart (NIVR) voor de wetenschappelijke leiding van OMI (Ozon Monitoring Instrument) aanklopte bij het KNMI. Zeker een kwart van de vaderlandse klimaatonderzoekers is werkzaam in De Bilt. De Nederlandse reputatie op het gebied van atmosferisch onderzoek dateert uit de jaren ’70. Dat leidde tot projecten als GOME en Sciamachy, apparaten die eveneens vanuit de ruimte de atmosfeer bekijken.
Toen Japan zich om financiële redenen voor de NASA–opdracht terugtrok, was het toenmalig minister Wijers (Economische Zaken) die de koffiepauze van de ministerraad benutte om 25 miljoen gulden los te peuteren. Waarna zijn collega’s van Verkeer en Waterstaat en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met 17,5 miljoen over de brug moesten komen. Uiteindelijk heeft OMI 40 miljoen euro gekost; Finland leverde de elektronica.
Echte weerfanaten zijn de drie wetenschappers niet. Maar ze beseffen wel goed dat hun onderzoek, dat luchtverontreiniging in kaart brengt en tot een nauwkeuriger smogverwachting kan leiden, een maatschappelijk belang dient. Dat gevoel had Levelt, toen ze als natuurkundige aan haar proefschrift werkte, bepaald nog niet.
Met de gegevens van OMI valt een precieze landkaart van luchtvervuiling te maken. De suggestie dat een internationale instantie (Kyoto–politie) met die cijfers vervuilende landen op de vingers kan tikken, bevalt NASA niet erg.„Vooralsnog bestaan er geen eisen voor luchtkwaliteit", reageert de wetenschappelijke NASA–topman Phil Decola, die zich niet laat verleiden tot een politieke uitspraak. De VN–klimaatconferentie in Kyoto maakte wel afspraken om de uitstoot van broeikasgassen terug te brengen.
Juist het broeikasgas dat altijd het meest wordt genoemd, kooldioxide, kan OMI niet meten. Levelt ziet dat als een uitdaging. „Het is overal aanwezig en de verschillen zijn niet groot. Daarom is het moeilijk vanuit een satelliet te meten. Het speelt wel een belangrijke rol in de opwarming van de aarde."
Onovertroffen is echter in de gedetailleerde schaal (20 bij 20 km) waarop OMI kan vertellen waar het onverstandig is om te gaan zonnebaden omdat er te veel UV–straling door de wolken prikt of waar een gevaarlijk hoog smoggehalte bestaat. Al denkt Levelt niet dat het KNMI straks gaat adviseren wel in Scheveningen en niet in Zandvoort te gaan baden (of omgekeerd).
Na de lancering vergt het enige weken voordat OMI zijn positie in de ruimte heeft ingenomen. Het apparaat moet „uitgassen", alle viezigheid van de lancering kwijt raken. Daarvoor wordt eenvoudig de verwarming aangezet. Over drie maanden is OMI op temperatuur, de eerste gegevens worden over negen maanden verwacht. „Kunnen we eindelijk aan het onderzoekswerk beginnen", aldus Kelder.